Een korte geschiedenis van het Zand
door: R.C. Tonk en dr. E.J.Th.A.M.A. Smit
Het ontstaan van Het Zand
Waarschijnlijk al vóór de Romeinse tijd lag ten westen van de huidige stad Huissen een grote meander in de Nederrijn. In die periode was er uiteraard nog geen sprake van een bedijking van het gebied. Daardoor kon bijna elk jaar, als de waterstand steeg, de omgeving onderlopen. Aan de kop van de meander werd bij die overstromingen zand opgeworpen. Op den duur is op die manier een gebied ontstaan met een zandige ondergrond.
De oudste bewoning van Huissen vond plaats binnen de betrekkelijke veiligheid van de oude Rijn meander. Het Zand viel daar logischerwijze buiten. Bovendien was het gebied alleen al door zijn grondsoort minder geschikt voor de gewassen die de Huissenaren in de middeleeuwen teelden. Het Zand bleef daarom "onland". Het werd niet in cultuur gebracht. Op een kaart uit 1586 is duidelijk, dat Het Zand "der Stadt Gemeint" was. Dit houdt in, dat de gezamenlijke burgerij van Huissen eigenaar was van de grond; het betrof "gemene" (=gemeenschappelijke) grond. Op zulke grond konden mensen vrijelijk hun vee weiden, waarbij de stad alleen lette op de aantallen dieren die geweid werden. Met name voor armere mensen was zo'n voorziening heel erg nuttig. Wie immers geen eigen grond had, maar wel een enkele geit of koe kon zó toch aan voedsel voor het dier komen. Langs Het Zand liep overigens altijd al een heel oude weg naar Nijmegen, de huidige Karstraat. Door een incident uit 1470 weten we, dat er langs die straat wel degelijk ook koren werd verbouwd.
Niet alleen als goedkope weidegrond deed Het Zand dienst. Ook die zaken die men liever op enige afstand van de stad hield, konden er plaats vinden. Een deel van het terrein stond te boek als de "Galgenkamp". Daar stonden kennelijk de galgen, waaraan de ter dood veroordeelden werden opgehangen. Hoewel het ophangen op zich altijd een publiek vermaak was, deed men dat bij voorkeur niet te dicht bij de stad, omdat het meestal de gewoonte was de gehangenen lange tijd als afschrikwekkend voorbeeld te laten hangen. In 1490 werd ook het melaatsenhuis (de "leprozerie") op Het Zand gebouwd. Het enige dat de middeleeuwers namelijk van besmettelijke ziekten begrepen, was dat men de lijders het beste uit de buurt kon houden. Al met al was het Zand bepaald niet het meest aantrekkelijke deel van Huissen.
De tabaksbouw
In de zeventiende eeuw kwam in Nederland de verbouw van tabak op gang. Daarvoor leende de Huissense grond zich uitermate, terwijl de tabaksbouw ook nogal arbeidsintensief was. In de enclave Huissen, waar men steeds meer economisch geïsoleerd werd van de omgeving, was de tabak een aantrekkelijk product om te telen.
Midden zeventiende eeuw verkeerde de stad Huissen in schreeuwende geldnood. De stad had een heel beroerde periode achter de rug met diverse militaire bezettingen. Bovendien had het stadsbestuur de stadskas uitgeput in een geldverslindend proces tegen de geërfden van Malburgen. In die financiële malaise besloot de magistraat van Huissen tot de verkoop van Het Zand. Formeel gezien kon dat helemaal niet, want het terrein was niet bezit van de stad, maar van de inwoners. De meest gedupeerde inwoners zullen echter wel de armen geweest zijn en hun stem klonk altijd al zwak en is door de tijd onhoorbaar geworden. Het lijkt erop, dat er weinig verzet was.
Op 7 februari 1669 gingen de eerste negentien percelen van de hand. Tot 1692 werden er in totaal 91 hoven verkocht. Het Zand raakte aldus verdeeld in tientallen kleine hoven, waarop ongetwijfeld vrijwel altijd tabak werd geteeld. De stad Huissen verdiende er 4887 gulden mee. Door latere verkopen die duurden tot 1700 kwam daar nog 1365 gulden bij. Ruim 200 jaar was de tabaksbouw de voornaamste bron van inkomsten op Het Zand. Rond 1850 was Huissen met 50 ha. van deze teelt bebouwd. Het moet een deel van het buitengebied zijn geweest met een handwerkende, maar altijd arme bevolking, want veel kunnen de tabakshoven niet hebben opgebracht.
Aan de tabaksbouw kwam een einde in het laatste kwart van de negentiende eeuw. De import van goede tabak uit Nederlandsch Indië zorgde ervoor, dat de inheemse tabak onverkoopbaar werd. Daarom verdween in betrekkelijk korte tijd het product vrijwel geheel van de Zandse grond. Gelukkig voor de Zandse tabaksboeren zou de tuinbouw een gunstig alternatief bieden.
De Zandse molen
Omstreeks het midden van de negentiende eeuw kreeg Het Zand de beschikking over een windkorenmolen. Op 29 januari 1842 belandde hiertoe een brief van de districtcommissaris van de "áster van Binnenlandse zaken uit Nijmegen op het bureau van de Huissense burgemeester J.J.E. Pilgrim. In deze brief verzoekt de in Arnhem woonachtige molenaar Jacobus Kemperman om een vergunning voor de oprichting van een windkorenmolen op het land van zijn vader, Hendrik Kemperman, gelegen aan de noordzijde van het eerste Zandse straatje, sectie F nr. 46.
Jacobus Kemperman krijgt hierop met een andere molen, de ambtelijke molen, te maken. Nadat de talloze procedures waren doorlopen kon de molen in 1845 worden gebouwd. In 1899, de molen is dan vier keer van eigenaar verwisseld en in het bezit van Theodor Heickmann, voltrok zich een ramp toen in de nacht van 5 op 6 mei om half één brand uitbrak. Alle pogingen ten spijt moest de brandweer, geholpen door de buurtbewoners, met lede ogen aanzien hoe de houten molen tot de grond toe afbrandde. Volgens ooggetuigen was het afbranden van de molen een indrukwekkend schouwspel geweest, de molen was namelijk op hol geslagen m.a.w. de wieken van de molen waren brandend rond gaan draaien.
De molen werd hierna in steen herbouwd en kwam in 1922 in het bezit van Jan Lamers. De Zandse molen raakt echter mede door de aansluiting van Huissen op het regionale elektriciteitsnet (in het najaar van 1921) steeds vaker buiten bedrijf.
Na de definitieve stilstand in 1923 heeft de molen nog enige tijd als woning dienst gedaan voordat hij in 1926 werd gesloopt.
De tuinbouw
De teloorgang van de tabaksteelt in Huissen aan het einde van 19e eeuw was tevens, naar wat later zou blijken, een belangrijke nieuwe agrarische ontwikkeling. Een onderdeel hiervan was de opkomst van de tuinbouw. De overschakeling van de tabaksteelt naar de tuinbouw bracht weinig problemen met zich mee omdat de Huissense bodem en afwatering zich uitstekend leenden voor de tuinbouw. Huissen ontwikkelde zich al snel van tabakscentrum naar een tuinbouwgebied van de eerste rang dat eerste kwaliteit producten leverde aan binnen‑ en later ook aan het buitenland, zoals het Duitse Ruhrgebied.
Bovendien hadden de beginnende tuinders het economische tij mee omdat na de verstedelijking zich nu ook de industrialisatie had ingezet waardoor de vraag naar veredelde landbouwproducten, maar vooral tuinbouwproducten, toenam.
Het was ook in die periode dat het eerste zgn. "platte glas" verscheen, ook wel "Lentse ramen " genoemd, wat tevens de start was voor de later zo succesvolle glascultuur in Huissen. Voor het afzetgebied in de regio waren de tuinders aangewezen op de markten in de omliggende steden. Zoals de vrijdagmarkt in Amhem waar talloze "markttuinders" vergezeld van hun vrouwen hun koopwaar trachtten te sluiten.Rond 1910 verscheen in Huissen het eerste "staande glas" de zgn. "druivenkassen."
Het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog in 1914 bracht de tot dusver sterk groeiende tuinbouw nagenoeg tot stilstand. In een poging een breder afzetgebied te bewerkstelligen kwam met medewerking van burgemeester W.M. Heech in 1916 een eerste veiling ‑genaamd "De Batauwe"‑ tot stand. Helaas was deze aan de Gochsestraat gevestigde veiling maar een kort leven beschoren. Een tweede poging had meer succes. Na veel vergaderen werd in 1926 opnieuw een veiling opgericht, ditmaal aan de Laak. Het glasareaal maar vooral de aanvoer van tuinbouwproducten nam hierna in omvang en kwaliteit sterk toe. Na de Tweede Wereldoorlog zien we dat de groenteteelt zich steeds meer ontwikkelde in de richting van bedrijven met lichtverwarmde zgn. 'Venlo warenhuizen".
In de 60e jaren gingen steeds meer tuinders over tot het telen van snijbloemen, maar bleef de groenteteelt de grootste aanvoer leveren aan de Huissense veiling.
Op 17 maart 1972 werd op een buitengewone ledenvergadering besloten een fusie aan te gaan tussen de Huissense en de Nijmeegse veiling. De investeringskosten van het nieuwe veilingcomplex, genaamd VV70, geprojecteerd tussen Huissen en Bemmel aan de Karstraat, bedroegen vijftien miljoen gulden.
De komst van een eigen parochie
In de grote katholieke kerk van Huissen‑Stad nam het Zandse kerkvolk in het begin van de twintigste eeuw een aparte plaats in. Gezien in de richting van het hoogaltaar stonden de banken aan de rechterkant bekend als "de Zandse kant. Wellicht dateerde die scheiding uit een vroegere tijd, toen er een splitsing was tussen de inwoners van de stad en het ‑buiten de stad gelegen‑ ambt Huissen. Hoe dan ook, hij was er. In het begin van de jaren twintig kwam er een discussie op gang over een eigen school op het Zand. Die discussie had te maken met de lage kwaliteit van de openbare school in Huissen‑Stad en met de sinds 1917 bestaande mogelijkheden om met overheidsgeld een katholieke school te stichten. Deken H.B. Bodifee, altijd al weinig veranderingsgezind, voelde er niets voor. In die sfeer werd de aartsbisschop van Utrecht Mgr. H. van der Wetering, benaderd. Hij nam in 1922 een zeer vérgaand besluit: Het Zand kreeg niet alleen een eigen school, maar zelfs een eigen parochie.
Tot bouwpastoor werd benoemd A.A. van Wijk, kapelaan in Bemmel. Het bijeenbrengen van de benodigde gelden was zijn grootste probleem. De kerk kostte tenslotte fl 12.192,‑‑. Niettemin werd het karwei geklaard. Op 20 juli 1926 kon de eerste parochiekerk van Huissen-Zand worden ingewijd. De kerk stond onder patronage van de H.H. Martelaren van Gorcum. Ook de beide scholen kwamen in die periode gereed.
Daarmee was Het Zand in feite een apart kerkdorp geworden. De heren geestelijken hadden er behoefte aan, dat hun parochie zich onderscheidde van de moederparochie in Huissen‑Stad. Zij hebben dat doel vooral nagestreefd door het bevorderen van een eigen Zands verenigingsleven. Met name na 1945 kwam dat van de grond.
Oorlogsverwoestingen
Het Zand lag in de oorlogsmaanden september 1944 ‑ mei 1945 minstens zo zwaar onder vuur als Huissen‑Stad. Op 28 september werd de kerktoren al zwaar beschadigd door een granaatinslag en op 2 oktober werd ook Het Zand getroffen door een bombardement. Het aantal doden was gering, maar de parochiekerk ging geheel verloren. De bevolking van het Zand moest evacueren. Een groot deel van de mensen kwam onder leiding van kapelaan M.H. de Vries zelfs in Noord‑Friesland (Steggerda) terecht.
Na de oorlog kreeg Het Zand in 1945 een noodkerk. Pas op 12 oktober 1953 kon de nieuwe parochiekerk worden ingewijd. Ook nu was A.A. van Wijk weer de bouwpastoor.
Het Zandse verenigingsleven
Ondanks alle ellende die de Tweede Wereldoorlog teweeg had gebracht ontstond er een saamhorigheid onder de Huissense bevolking. Men had elkaar nodig om er weer bovenop te komen. Mede hierdoor kreeg men op Het Zand steeds meer behoefte aan een eigen verenigingsleven dat zich tot die tijd hoofdzakelijk tot Huissen-Stad beperkte.
Hierin kwam verandering (mede door de eerder vernoemde geestelijke ondersteuning vanuit de parochie) bij de oprichting van voetbalvereniging Jonge Kracht in 1945, waarna al snel andere verenigingen volgden, zoals de duiven‑, handbal‑, wandel‑, toneel‑ Oranjevereniging en een eigen muziekvereniging die onder de naam 'R.K. Muziekvereniging Volharding" op 6 november 1951 werd opgericht. Ondanks het enthousiasme waarmee men startte ging het pad niet altijd over rozen.
Menig vereniging op Het Zand had met financiële problemen te kampen. Om deze minder draagkrachtige verenigingen van hun financiële moeilijkheden te ontlasten werd op 13 november 1952 de parochiële culturele vereniging " Eendracht Maakt Macht " opgericht. Ook beoogde E.M.M. de culturele belangen van Het Zand te behartigen en op een hoger peil te brengen.
Gebruikte literatuur:
C.G. Neijenhuis, "Een andere visie op het ontstaan van 't Zand'. In: Med. H.K.H., Jrg. 25 (2000), pag. 156‑161.
H.W.J. Derksen, "Het Zandse Vierkant. In: Med. H.K.H., irg. 11 (1986), pag. 159‑164.
R.C. Tonk, 'De Zandse molen". In: Med. H.K.H., Jrg. 22 (1997), pag. 3 9‑45, 102‑108 en 142147.
E.J.Th.A.M.A. Smit en J.H.F. Zweers, Huissense Kerken en Kapellen (Huissen 1997), pag. 3648.
R.C. Tonk, "De ontwikkeling van de glascultuur in Huissen". In: Huissen tuinbouwstad in beweging (Huissen 1997).