De Kleefse burcht van Huissen

uit Mededelingen jrg. 4 nr. 6 (1978/79)

bij de recente prentvondst
door Th.H. Janssen

De gereproduceerde - kortgeleden ontdekte - afbeelding van een gedeelte van het voormalige burchtcomplex, wijst er op dat dit complex een vrij omvangrijke bebouwing moet hebben gehad.
Men kan het geheel situeren op de plaats van het huidige Dominicanenklooster tot aan het Hoofdkwartier van de Verkennersgroep Mbaga- De Huissense burcht der Kleefse landsheren wordt, voorzover mij bekend, het eerst genoemd in een oorkonde uit 1332, waarbii graaf Dirk IX van Kleef een leen uitgeeft op zijn burcht te Huissen (1).
In een oorkonde van 7 september 1361, waarin graaf Johan van Kleef ridder Otto van Bilant tot Drost en Ambtman van Huissen en Malburgen benoemt, wordt een aantal bouwwerken uit het complex genoemd: HUYS (woonhuis), BORGH (versterkt huis) en TORN (toren) (2). Volgens mij is er op de prent van Van Alkemade en Van der Schelling maar één van deze gebouwen zichtbaar.
De prent geeft de situatie weer zoals die in het begin van de 18e eeuw, vanuit het NOORDEN te zien moet zijn geweest en wel vanuit halfweg de huidige Burchtgracht.
Tussen deze straat - welke in de 16e eeuw "de wegh langs die Borghgraft" werd genoemd - en het burchtcompiex, ligt, zoals vaag op de tekening is te zien een brede gracht, welke zich langs de gehele huidige Burchtgracht tot aan de Vierakkerstraat uitstrekte.
Achter deze gracht is op de prent een vrij omvangrijke bebouwing te herkennen, waarvan een gedeelte door een weermuur (verdedigingsmuur) is omgeven met hoektorens. Tegen deze weermuur, welke ná de burchtgracht als tweede bescherming dienst deed, is een hordijs te onderscheiden.
Een hordijs is een houten galerij, welke aan de buitenzijde tegen de weermuur is aangebouwd als extra verdedigingsvoorziening bij een belegering.
Deze houten bouwsels waren in de planken vloer van werpgaten voorzien. De galerij was aan balken bevestigd, welke door gaten in de weermuur liepen.
Rechts op de tekening is ijk de zgn. Grote Toren te herkennen, welke eeuwenlang in het stadsbeeld een dominerende functie heeft gehad. Deze Grote Toren wordt in de burchtbouw tot de zgn. motteburchten gerekend. "Motto" is een uit het Frans afkomstige benaming voor met mensenhanden opgeworpen (kunstmatige) heuvels, welke oorspronkelijk van een houten toren met palissade en later een stenen donjon of woontoren met ringmuur zijn voorzien.
De donjon was in de vroegste tijden van de burchtbouw het laatst te verdedigen toevluchtsoord (vluchttoren). De ingang van een dergelijke toren bevind zich ver boven de begane grond en was alleen bereikbaar via een ladder of trap, welke tiidens een belegering werd ingetrokken. De Grote Toren , zoals deze op de tekening is weergegeven, valt te plaatsen in de tuin van het klooster, tussen de kloosterkape! en het verkennershoofdkwartier.
In het begin van de jaren vijftig heeft men bij de sanering van het laatste restant van deze motteburcht, namelijk de burchtheuvel welke de Hazenberg werd genoemd, door orderzoek weten te achterhalen, dat de grondophoging van deze door mensenhanden opgeworpen heuvel tot aan de l0e eeuw heeft geduurd. Daarna, in de 10e eeuw of iets later, heeft men op de kruin van deze heuvel uit tufsteen de toren met ringmuur gebouwd.Deze vluchttoren moet in het Overbetuwse land één der eerste stenen verdedigingsbouwwerken zijn geweest.
Bij een dergelijke mottetoren behoorde ook altijd een voorhof of voorburcht, die meestal van een omwalling was voorzien. Deze voorhof of —burcht moet m.i. hier óók hebben gelegen en moet worden gedacht op de piaats, waar nu het eigenlijke kiooster staat.
Dit terreingedeelte, waarop mogelijk reeds twee bouwwerken aanwezig waren van een vroegere datum dan de Grote Toren en waarvan er één de Danenbergh heette, lijkt me in de 12e eeuw te zijn uitgebouwd tot een zelfstandig burchtcomplex, dat door een muurwerk met weergang met de Grote Toren werd verbonden.
Ais we nu tot de prent terugkeren zien we vervolgens in het midden, links van de Grote Toren, een hoog bouwwerk met getrapte zijgevel, dat het woonhuis of het kasteel was. In dit huis zal de beheerder van het burchtcomplex zijn onderkomen hebben gehad. Hier zullen zich 00k de leefruimten, zoals de ontvangsthal, de eet- en slaapvertrekken, de keuken met proviandruimten en kelders, hebben bevonden.
Ongetwijfeld zal dit kasteel via een trappenbordes vanaf het burchtplein te bereiken zijn geweest. Vóór dit kasteel zien we links één der poorten van het poortcomplex via hetwelk men vanuit de stad toegang kreeg tot het burchtterrein. Deze toegangspoort is maar een gedeelte van het poortcomplex. Het poortgebouw wordt gevormd door twee op enige afstand van elkaar staande torens, die door een muurwerk met doorgang met elkaar zijn verbonden. Te oordelen aan de raampartijtjes, welke in het bovengedeelte van het muurwerk te zien zijn, zal in het middengedeelte van het poortgebouw nog een ruimte aanwezig zijn geweest.
De beide torens sloten zich aan beide zijden op de weermuur rond de burcht aan. Voor deze poort is juist nog even het bovendeel zichtbaar van het huis, dat door de poortwachter moet zijn bewoond geweest. Vanaf deze poort tot het op de prent in de linker onderhoek zichtbare huis, waarvan een gedeelte van de achtergevel en van de getrapte zijgevel juist nog even te zien is, loopt een muurwerk over de burchtgracht, dat m.i. doorloopt naar de voorpoort van het poortcomplex .
De muur zal ook aan de andere zijde gelegen hebben, zodat de weg tussen de vóór- en binnenpoort aan beide zijde begrensd en beveiligd zal zijn geweest.
De voorpoort heeft zich bevonden ter hoogte van het ontmoetingspunt Burchtgracht(straat) en Gasthuisstraat. Vermeldenswaard is, dat de Gasthuisstraat in de 17e eeuw de "Borgstrasz", de weg naar de burcht werd genoemd.
Het inksonder op de prent nog zichtbare huis wordt in de 17e eeuwse stukken "het erste haus voor der Schloszbrugge" genoemd.Hiermede wordt aangeduid, dat v66r de voorpoort een well icht ophaalbare brug over een doorloop van de bugchtgracht heeft gelegen.
Rest nog te vermelden, dat op de tekening binnen het ommuurde burchtterrein enkele kleine bouwwerken te zien zijn. Deze zullen ongetwijfeld hebben gediend als onderkomen voor de leden van de burchtbezetting (manschappen) met hun gezinnen. Tevens zullen deze ook wel als onderkomen hebben gediend voor de paarden, het wagenpark en de verdedigingswerktuigen en -middelen.

DE KLEEFSE BURCHT VAN HUISSEN  
1) Afgedrukt bij: Lacomblet, urkundenbuch, 3, 117.
2) Ilgen, Quellen , Band II, 1.Teil, pg. 124-125: "End hebben voert denselben heren Otten bevalen onse huys ende borgh end torn tot Huyssen to hueden end te bewaren, op wilk huys end borgh voerscr. hij ons halden sal ijlf gueder manne gewapent tot hem selven... "
Opgemerkt moge worden, dat Egbert Hopp in zijn "Kurze Beschreibung des Clevischen Landes..." melding maakt van het feit, dat hertog Adolf II (1394—1411) het kasteel te Huissen zou hebben laten bouwen. Deze hertog was ook de bouwheer van de Zwanenburcht te Kleef. (Zie ook: J. Zweers, Egbert Hopp en Huissen, in "Mededelingen", 2e jrg.,nr. 6, pg. 152—15B).

slot Custom

Het onderschrift van de prent luidt: te Huessen, niet verre van de Stad Aarnhem, over Isseloort in de Betuwe gelegen, nabij den oever van den Rijn, int Stedeken dat die naam draagt behoort, t'geen opmerkelijk is, onder t' land van Kleef, begrijpende een kreijts, dat men inde Kaart met een kleijne penning kan bedekken, waar in de Roomsche een openbaar Klooster hebben, t'welk den Koning van Pruissen geen klein gewin aanbrengt. En nadien dit Stedeken van der Staaten gebied geheel omringt is, zoo ist niet oneijgen, dat dit deftige Slot mede onder de Geldersche gebouwen geteld werd" .