Inkomensverhoudingen in Huissen anno 1807
Uit Mededelingen jaargang 4,  nr. 3 (1978/79)

Talrijke malen wordt in de 19e eeuw geklaagd over de bittere armoede van vele Huissenaren. Een scherp inzicht in de inkomensverhoudingen in Huissen ontbrak tot nu toe geheel.
Een wellicht niet geheel zuiver, maar toch opmerkelijk beeld van de toestand is te verkrijgen uit een tweetal "Individuelle Aufnahmen der jährlichen Einkommen der Familien und einzelnen für Sich bestehenden Personen" uit 1807 (1).
In deze overzichten is de bevolking — uiteraard ten behoeve van de belastingen — verdeeld in 13 categorieën . Bij het nu volgende moet men er rekening mee houden, dat de opnemers voor de ambten Huissen en Malburgen de cijfers hoog hebben gehouden ten einde het vereiste belastingbedrag te krijgen.
Ook als men met dat gegeven rekening houdt, is het grootste aantal armen in de stad Huissen gezocht moest worden. Daar leefde 30.4% van de gezinnen onder de grens van 100 rijksdaalders per jaar, wat ongeveer het bestaansminimum was. In het ambt was maar 13% zo arm, terwijl in Malburgen slechts één van de 22 gezinnen (4.5%) onder dit niveau leefde.
Net boven het bestaansminimurn (100 - 200 rijksdaalders) verdienden 89 van de 421 gezinnen. de armoede in de overgangstijd sedert 1795 was gestegen, blijkt wel uit het feit, dat bij een telling in 1764 "slechts" 20% armen in de stad woonden (2).
Aan de andere kant van de ladder vinden we de rijken, die een redelijke tot grote welvaart hadden. De burgemeester, Johann Friedrich Pilgrim, verdiende tussen 500 en 800 rijksdaalder, waardoor hij zijn stand behoorlijk kon ophouden. Zijn categorie en die erboven, totaal 54 gezinnen (12.8%), kunnen we als de rijkeren beschouwen. Daarbij moet wel worden opgemerkt, dat de telling geestelijken buiten beschouwing laat, waardoor bijvoorbeeld de rijkste instelling in de stad, het St. Elisabethconvent, niet is meegerekend, evenmin als de pastoor, de kapelaan en de predikant, in 1764 allen tot de welvarendste Huissenaren behorend.
In de opname van 1807 springt één zeer rijk man in het oog. Het zal niemand verbazen, dat de edelman Carel van Laer tot de Poll als enige Huissenaar meer dan 5.000 rijksdaalder per jaar verdiende. Goede tweede is de Malburger Willem Roeloffzen, die een jaar later het beheer over de domeinen kreeg, maar die als "Halbbauer, Schneider und Käsemacher" toch al in 1807 tussen 4.000 en 5.000 rijksdaalder verdiende.
In de stad was de rijkste een vrouw, namelijk Elisabeth Royaards-van Erpers, de weduwe (sinds 1805) van ambtsraad Gijsbertus Royaards. Opvallend is, dat stadssecretaris Bequignol haar als beroep "Amts Räthin" meegeeft, een niet bestaande functie. In dezelfde categorie viel overigens ook de domeinpachter op de Pley, Frederik Nass. Al is het vorenstaande slechts een flauwe weergave van de verhoudingen in het Huissen van vlak voor de - eerste — overgang naar Nederland, het kan mogelijk een aanzet vormen tot een nadere bestudering van de sociale toestanden in het 19e eeuwse Huissen.

DR E. SMIT

Noten
1) Hauptstaatsarchiv Düsseldorf - Grossherzogtum Berg 2630 en 2690.
2) Hauptstaatsarchiv Düsseldorf - Kleve Rammer 3750.

inkomstenkl