Paters en heksen

De Kloosterlaan wordt uiteindelijk weer prachtig: jonge opgroeiende kastanjebomen hebben in enkele jaren de huiveringwekkende kaalslag op Huissens meest romantische laan goeddeels gecompenseerd. De gracht ernaast is de laatste herinnering aan het tijdperk dat er een burcht op de Hazenberg stond.

Door Joop Brons

De naam Paterslaan staat in geen enkel Huissens register, maar er is geen Huissenaar die dit vrijerslaantje niet kent. De laan is bezongen in carnavalsliedjes en beschreven in de boeiende geschiedenis van het Dominicanenklooster. De naam Hazenberg, de oorspronkelijke benaming van de plaats van het klooster, is daarentegen vrijwel onbekend in het stadje.
Eerst wat over het ‘kasteel’ dat zo’n duizend jaar geleden werd gebouwd.
Als bescherming tegen overstromingen (en Noormannen) werd het bouwwerk op een door mensenhanden opgeworpen heuvel (Hazenberg) opgetrokken. Vooral de hoge, ronde tufstenen toren sprong in het oog. Er is in Nederland maar één soortgelijke vluchttoren bekend: die van kasteel Bergh. In 1361 bevond zich bij die toren nog een tweede heuvel, waarop een burcht en een woonhuis waren gebouwd. Hier woonde de Huissense ambtman. In de loop van de 17e en 18e eeuw werd de vesting beetje voor beetje gesloopt. De heuvels zijn nog heel lang blijven liggen. Pas in 1951 werden de bulten afgegraven.
Begin vorige eeuw verscheen op de plaats van het huidige klooster een statig herenhuis. De Dominicanen hebben er in 1858 hun hand op weten te leggen door een list. De paters mochten namelijk geen klooster onderbrengen in het huis. Ze schakelden een koopman met een invalide zoon in. De man kocht het grote huis, zogenaamd om zijn zoon in de rolstoel ruimte te geven. Maar gelijktijdig met koopman en zoon trokken ook de Dominicanen het huis in. Onmiddellijk vroegen de paters een architect om een nieuwe vleugel bij het gebouw te ontwerpen. Dat werd Cuypers, bekend van het Centraal Station en het Rijksmuseum in Amsterdam. Cuypers was bereid om dat voor een habbekrats te doen, op voorwaarde dat hij in de pij van de Dominicanen zou worden begraven. Dat is vele jaren later ook gebeurd, zij het niet in de Huissense grafkelder bij het klooster, maar in Venlo. Cuypers was toen hij in 1921 overleed bijna 94 jaar.
De kapel van het klooster werd in 1952 internationaal nieuws. De katholieke gemeenschap van Huissen verzette zich met hand en tand tegen de beslissing van bisschop Alfrink om de kapel te sluiten. Zaterdagavond, 5 januari 1952, waren 24 mannen een heuse politiemacht van achttien agenten te slim af. Met een steen werd rond half tien, uren voordat de politie echte problemen verwachtte, de lantaarn bij de ingang uitgegooid, waarna de kapeldeuren werden verwijderd. Het nieuws van de geforceerde heropening ging als een lopend vuurtje door Huissen. Het gevolg was dat zondagmorgen (Driekoningen) bij de vroegmis van half zes de kerk uitpuilde. Die dag bezochten drieduizend gelovigen de opengebroken kapel. Dankzij de aanwezigheid van kranten uit binnen­ en buitenland (Time en Life) werd de kwestie groot nieuws.
Opvallend groot is het aantal verhalen dat bestaat over mensen die de paters te hulp hebben geroepen bij het bestrijden van alle vormen van hekserij. En niet alleen vanuit Huissen. Meester Dinnissen noemt ook in zijn boek Volksverhalen uit Gendt verschillende voorbeelden. Een meisje kreeg van een vrouw appels aangeboden. Ze kreeg hevige buikpijn en vervolgens gaf ze kolengruis over. Haar vader stapte naar de paters in Huissen, die hem een gewijd voorwerp meegaven, dat onder de drempel van de voordeur gelegd moest worden. En de paters voegden er nog aan toe dat er ’s avonds iemand zou komen om iets te lenen. „Niets geven”, werd hem op het hart gebonden. En inderdaad kwam het appelvrouwtje ’s avonds aan de deur. De vader sloeg de vrouw, die om een broodmes vroeg, met de karzweep weg. En zie: dochterlief werd gezond en de heks is nooit meer teruggezien.
En het verhaal van een vrouw die in Flieren (Gendt) stoelen kwam ophalen om de zittingen te laten matten. Op zekere dag bleef ze rusten bij een vrouw die bang was voor de stoelenhaalster die al de naam had een heks te zijn. De angst werd sindsdien alleen maar groter. Ze werd ziek en wilde maar niet opknappen, waaruit de vrouw concludeerde dat ze misschien wel behekst was. En inderdaad: haar hoofdkussen in het bed toonde een krans van veren, een heksenkrans. Ze kreeg de schrik van haar leven en snelde naar Huissen om de paters om hulp te vragen. De Domincanen hebben negen dagen achtereen voor haar gebeden. En met succes. De vrouw knapte weer op en de gevreesde krans verdween als sneeuw voor de zon.
Maar ook voor andere zaken wisten de Betuwnaren het Huissense klooster te vinden. De vroegmis van half zes was in de wijde omgeving in trek, omdat die melkveehouders in staat stelde het werk te combineren met de zondagsplicht. Een heel bekende naam is voorts die van Dominicaan pater Rijken, die mede aan de basis heeft gestaan van de glastuinbouw in Huissen. Die verandering bracht aanzienlijk meer welvaart onder de tuinders. In de tweede wereldoorlog (najaar 1944) tenslotte was het klooster niet alleen noodhospitaal, maar ook gemeentehuis. Het is duidelijk dat de paters aanzienlijk meer voor Huissen hebben betekend dan het geven van een naam aan een romantische laan.

Dit kloosterverhaal werd gepubliceerd begin 1998. Dit was een aflevering uit een serie portretten van topografische vlekjes, die in de editie januari 1998 van de Betuwe editie  van de Gelderlander zijn verschenen.