Einde van de wereld
Het kunstwerk tussen de Zandse huizen is manshoog. Twaalf gestapelde veilingkistjes, maar dan uitgevoerd in grijze natuursteen. Het bovenste ‘kistje’ staat een tikkeltje schuin om de stapel echt te doen lijken. Steen tussen steen. Maar ook een herinnering die past bij het Klaphek, toegang tot een gebied waar tal van kleine tuinderijtjes hebben gezeten.
Door Joop Brons
Klaphek. Een hek dat door de schuine stand vanzelf dichtklapt. Zo simpel is de naamsverklaring van de grenspost tussen HuissenStad en HuissenZand. Het hek hing er al in de achttiende eeuw, aan het begin van de huidige Van Wijkstraat. Eeuwen geleden hield hier de wereld zo’n beetje op.
Onland, woesternij en zand. Véél zand, dat was meegespoeld bij de overstromingen van de Rijn. Het Zand heet niet voor niets zo.
Het terrein buiten het klaphek was in feite maar voor één zaak geschikt: het ophangen van geboefte dat zich in Huissen ophield. En dus heette deze wildernis Galgenplek, voor de veroordeelden echt het einde van de wereld.
De enigen voor wie er hier ook nog een plaatsje was, waren de lepralijders.
Voor deze uitgestotenen was ver en veilig buiten de Huissense stadswallen een huis getimmerd. Alleen al het uitspreken van de ziekte was voor sommigen nog heel lang reden de mond te spoelen. De naam Leprozeriestraat, die herinnerde aan het leprakot, werd om die reden pas enkele decennia geleden vervangen door Berkenstraat.
De Galgenplek was slechts te bereiken via Den Utwegh, rond 1650 de naam van de huidige Van Wijkstraat. Het gebied werd aan het einde van die eeuw in mootjes gehakt en verkocht of in erfpacht uitgegeven. De hofjes werden aanvankelijk gebruikt voor de tabaksteelt en vorige eeuw maakte de verbouw van fijne groenten er een grote vlucht.
Zelfs deze eeuw bleef het nog lang een grote warboel, met de Zandsestraat, de eerste en alle volgende Zandsedwarstraten, in de Huissense volksmond de sträötjes geheten. Het was er afzien voor de bewoners: baggeren door de modder, gebrek aan riolering. Op zondag met laarzen onder het zondagse pak naar de kerk.
Eind van de jaren zestig kwam daarin verandering. Huissen, onder aanvoering van burgemeester Stadhouders, besloot tot de invoering van een baatbelasting.
Met de opbrengst daarvan zou ook het Zand kunnen worden voorzien van goede wegen en een deugdelijke riolering. Maar de belasting was hoog, veel te hoog volgens enkelen die prompt een oproer organiseerden. En Huissen was als altijd weer te vinden voor een opstootje. Tijdens het belastingdebat, op een zomerse woensdag in 1969, werd het gemeentehuis belegerd. Raadsleden moesten onder bescherming van ijlings te hulp geroepen politie een veilig heenkomen zoeken.
Hent Dominicus woont aan het Klaphek. Die bewuste avond was hij bij die raadsvergadering aanwezig als lid van de fractie van Cor Leenaars. „Het ging d’r bar op buiten. Ik had op zeker moment de boerenkoolstronken op schoot liggen. Die waren dwars door de ruiten gegooid”, herinnert hij zich. De toestand was al dagen dreigend. „De burgemeester liep mee in de Umdracht, maar wel onder bescherming van enkele rechercheurs.” Hijzelf trof een dag later een groot bord aan in zijn tuin: ‘Heilige Dominicus, bidt voor het Zand’, luidde de letterlijke boodschap.
De gewone Zandsen moesten honderdvijftig gulden baatbelasting betalen.
Dominicus dus ook. Het waren vooral de bedrijven die flinke bedragen op tafel moesten leggen. Het verhaal is bekend van de kolenhandelaren Jo en Henk van Bon, van De Valom. In het gemeentehuis riepen ze verontwaardigd over de gepeperde aanslag: „Hoe wou je ’t hebbe’? Opgezak’ of los op de kar...?”
„En waar ging het helemaal om,” vraagt Dominicus zich na al die jaren af.
„Wij moesten honderdvijftig gulden betalen. Niet veel als je bedenkt wat voor voordeel je ervan had. Bij sommigen was het zo, dat als je de wc doortrok, de smurrie door de gootsteen naar boven kwam.”
De baatbelasting heeft maar twee jaar geduurd. „Toen kwam de Zilverkamp in zicht. Daar kwam zoveel winst uit dat het Zand daaruit betaald kon worden. Ik vind het nog steeds niet eerlijk: die mensen daar moesten veertig gulden per vierkante meter betalen en dan ging een groot deel van dat geld naar hier, waar ze maar vier gulden de meter hadden betaald...”
Op de Galgenplek is de rust weergekeerd: de bewoners van het Zandse Vierkant voelen zich niet langer opgeknoopt.
Hent Dominicus kijkt uit op het stenen stapeltje kistjes. „Die kunstenaar uit Elst komt ook nog ieder jaar een keertje. Kijken of alles nog recht staat.”
Lachend: „Toen het beeld werd onthuld, had ik een boerenkoolstronk in de bovenste kist gelegd. Maar dat konden ze van de gemeente niet waarderen. Werd er meteen weer uitgehaald. Ik heb die ambtenaar nog achterop geroepen: Als je honger heb, kun je hier ook nog wel boerenkool krijgen. Maar hij had geen trek.”
Dit deel van een serie portretten van topografische vlekjes in de Betuwe verscheen begin november 1997 in de Betuwe-editie van De Gelderlander.