Het schuttersfeest te Huissen (*)
Uit de Gelder Volkalmanak 1836
Het stedeken Huissen, iets hoger dan Arnhem, in de Overbetuwe gelegen, draagt nog menige aardige bijzonderheid binnen zijnen thans beperkten omkring, welke eene hooge oudheid met eene vroegere, niet onbelangrijke geschiedenis kenmerkt.
Eertijds was het een eigendom der Kleefsche Hertogen en Graven, en nog in de laatste tijden een gedeelte van het Koningrijk Pruisen. Thans tot Gelderland gevoegd, bewaart het nog, onder anderen, een bijzonderheid, welke, als een herinnering van vroege geschiedenis, jaarlijks aldaar vernieuwd wordt: een Schuttersfeest, namelijk, dat niet, gelijk op andere plaatsen, slechts in het schijfschieten of soortelijk volksvermaak bestaat, maar eene zinnebeeldige vertoning voorstelt, welke duidelijk op eenen oudere en merkwaardige gebeurtenis wijst.
Op één der dagen namelijk, welke jaarlijks voor de viering van het schuttersfeest afgezonderd worden, trekt de Schutterij, in twee deelen gesplitst, op eene weg, die door het weiland naar de Rijn voert. Hier geraken deze twee partijen met elkander slaags, niet anders, dan of het ernstig gemeend waren. Maar ten bewijzen, dat de vurigheid der gemoederen meer dan schijn dan in der daad hevig is, moet de partij welke van de stad komt, altijd als overwinnaar terugkeren, het welk te gelijker tijd niet onaardig te kennen geeft, dat de Huissenaren een maal over een drom vijanden getriumfeerd hebben, die even zoo in vroeger jaren de stad van buiten berenden, maar door de uitgetrokken ingezetenen verslagen werden. Ten teeken, hoeveel de overwinning gekost heeft, nemen sommige strijders, door zich met roode verf te bestrijken, een bloederig voorkomen aan, terwijl evenwel nimmer een legerwagen voor de gekwetsten noodig bevonden wordt.
Niet mindervreemd is eene tweede plegtigheid, welke ook aan dit schuttersfeest verbonden is. Het is namelijk een Vischvangst, welke in eene oude strang, voorheen, toen in Huissen nog tot Kleefsland behoorde, op Geldersch grondgebied gelegen, door de medeleden der schutterij plaats heeft, en die niet slechts met een schepnet in slooten, maar ook met zegens en grooter vischtuig in ruimen water volbragt wordt; waarschijnlijk om aan te duiden, met welke voorregten, de inwoners wegen hun moedig bestaan, daar den toemaals regerenden Hertog begiftig waren.
Deze Schutterij munt bijzonder uit door hare vaandels en der zelver dragers, die met ongemeene vaardigheid, bij elke plegtige gelegenheid, als tot een eerbewijs, met hunne veld-teekenen weten te zwenken, zóó zelfs, dat er niet alleen eene hooge kunst, maar ook eene bijvallige orde en schoonheid in elkeder bewegingen doorstraalt, die zij tot groot gejuich des volks vertonen.
Verder is er een schild-tros, welke op de borst van den koning rust, en te zamen gesteld is uit eene menigte kleine schilden, door ieder der opvolgende koningen, sedert eeuwen, tot bewijs zijnenregering over de Huissensche schutterij, aan eenen zilveren keten vasthecht. En eindelijk het merkwaardigste, eene zilveren plaat, het eigendom van de R.K. kerk aldaar, waarvan men zegt: dat zij eenmaal ten geschenke gegeven werd door eene Hertog, bij het kloemoedig gedrag van Huissens ingezetenen; en welke plaat eene maagd vertoont met eene lauwerkrans in hare hand en eene wan aan hare voeten, waarover hark en dorschvlegel kruislings gelegen zijn.
En wat, geachte lezer! Wat zegt nu de volk-legende aangaande dit een en ander? Dat eens, in overoude tijden, toen Huissen nog tot Kleefs-land gerekend werd, de Gelderschen opgetrokken waren en in hunnen overmoed gedreigd hadden, dat zij de stad en de ingezetenen, zoo zij zich niet overgaven, als koorn ziften, harken en dorschen zouden; waarop deze hevig vertoornd, zich te zamen geschaard hadden, en de Geldersche, tot loon van hunne vermetelheid, niet alleen met bebloede koppen naar huis gezonden toegemeten hadden. Ofschoon nu de geschiedenis van deze bijzonderheid zwijgt, zoo meldt zij ons echter eene daad zaak van Hertog Karel van Egmond, dat hij, in het jaar 1502 onder voorwendsel, van Anholt te willen belegeren, Huissen had aangetast, waarop Hertog Johan van Kleef, als hij zich zoo spoedig niet in postuur konde stellen, de Huissenaren eenige dagen zich zelve moest laten verdedigen, waarna hij met eenige schepen den Rijn was afgezakt, en toen te gelijk met die van Huissen den Hertog zoo hevig had aangetast, dat Karel niet alleen verslagen maar ook gevangenneming echter een moor hem zeer spoedig verloste. Waarschijnlijk is deze geschietkundige bijzonderheid de oorzaak van het schutters-feest te Huissen.
Misschien zijn bijde schutterijen, de oude en de nieuwe (**) , juist om deze tijd aldaar bevestigd, en worden hare feesten sedert met zoo veel gejuig gevierd. Magt eenig geleerde nog iets vinden tot opheldering van deze geschiedkundige merkwaardigheid, het zal ons eene aangename bijdrage zijn.
(*) Dit stukje is bewerk naar eene zeer schone beschrijving van dit feest door den Wel. Eerw. Heer Jonckers, predikant te Huissen, welke te uitvoerig voor deze Almanak, eene waardige plaats in onze tijdschriften zouden verdienen.
(**) De eene trekt op St. Peter en Paul, de andere op St. Jan uit, en de Leemschutten, de knapen hadden oudtijds hunnen eigenen dag, want ook zij behoorden weleer onder de verdedigers dar stad.
Louis Tonk vertelt.
Ik ben geboren op 31 oktober 1927 in de Bloemstraat E 170 te Huissen. Mijn vader was Toon Tonk en mijn moeder was Annie Janssen uit Groessen. Mijn vader is twee keer getrouwd geweest, het eerste huwelijk was met Hanne Meeuwsen en ik ben de oudste van de tweede moeder, Annie Janssen uit Groessen. Wij waren met z’n vijftienen thuis. Uit het eerste huwelijk zijn acht kinderen geboren en mijn moeder heeft zeven kinderen gekregen. Ik ben tot op de dag van vandaag dankbaar hoe goed we met elkaar uitgekomen zijn. Ik denk dat mijn vader en moeder daar een groot aandeel in hebben gehad en ondanks dat ik nu al een stuk ouder ben geworden ben ik er heel gelukkig bij dat het zo gelopen is.
Opgegroeid.
Zoals ik al zij ben ik geboren in de Bloemstraat, een klein paradijs in Huissen. We hadden daar een grote weide met twee grote meren t.w. de Diepe Bloem en de Vlote Bloem. Daar konden we naar hartelust roeien en vissen, en in de winter schaatsen. Maar ook werd er gevoetbald want de hele buurt was er altijd bij betrokken, we hadden ons eigenlijk niet beter kunnen wensen. Het was voor die tijd een mooie jeugd. Ik ben in Huissen naar school gegaan en wel op de Aloysiusschool , Aloysius is mijn patroonsnaam. De hoofdonderwijzer was eerst mr.Willems en later mr.van Goethem. Ook mr.de Rijk heb ik meegemaakt die hield veel van muziek. Ook moest ik altijd gedichten opzeggen bij mr.de Rijk en ik zat ook in het jeugdkoor. Ik kon wel zeggen dat het een goede tijd was.
School.
De school stond in de Langekerkstraat de ene helft was de jongens-de andere helft was de meisjesschool en daarnaast was nog de bewaarschool. Ik weet nog wel dat ik als kind daarheen ging, mijn oudere zusters kwamen ons dan ophalen en we gingen dan naar het oude mannenhuis in de Cremerstichting en daar moesten we opa Meeuwsen, de vader van de eerste vrouw van mijn vader, goede dag gaan zeggen. Na de lagere school ben ik naar de tuinbouwschool in Huissen gegaan. Want zo was het vroeger: de kinderen van de schoenmaker werden schoenmaker en van de tuinder werden tuinder. Na de tuinbouwschool ging men dan meewerken in het bedrijf en zo leerde je langzamerhand alles kennen.
De tuinderij.
We hadden toendertijd veel rode bessen, pruimen , stekbessen, en daarvoor had je veel mensen nodig om die te plukken. Ook hadden we nog koeien en veel fruit dus er was altijd genoeg te doen.
De koeien liepen in het Slingerbos daar hadden we acht h.a.weideland plus de Diepe en de Vlote Bloem. Ook was mijn vader met o.a. zijn zwager Koos Meeuwsen mede eigenaar van de watertoren aan het Klokkenpad daarmee had men een eigen watervoorziening en er was altijd genoeg druk om het land te besproeien.De familie Ververgaart bewaakte de watertoren en als er defecten waren dan kwam Vincent Siepman of Piepke Janssen. Janssen kwam voor het electrisch maar of hij dat mocht dat weet ik ook niet. Hij werkte bij de PGEM maar hij kwam ook altijd bij ons.
De buizen vanaf de watertoren lagen tot aan onze tuinderij en dat was het verste punt en dat was enkele honderden meters, men heeft dat allemaal zelfstandig aangelegd. Later hadden we ook nog een eigen watervoorziening d.m.v. een puntstuk van 13 meter diep. We waren dan niet meer zo aangewezen op de watertoren. Je kon dag en nacht pompen en je had altijd water genoeg. Het water dat van de watertoren kwam dat was altijd heel zuiver maar wat opgepompt werd had wel eens een rode ijzerhoudende aanslag. Dus daar moest je niet zoveel op en in de kassen sproeien.
Mobilisatie en oorlog 1939-1945.
De tijd gaat verder, en we merkten dat er iets niet in orde was. De mobilisatie, er werden stellingen en kazematten gebouwd een paar honderd meter bij ons vandaan. Er kwam inkwartiering van soldaten en zie daar 5 mei 1940, niemand had het verwacht, vliegtuigen vlogen over en er werd geschoten. En zoals het in Holland gebruikelijk was, wel een pak aan maar slecht bewapend, de soldaten die waren al meteen op de vlucht richting de Grebbeberg.. Eigenlijk maar goed ook anders hadden ze het lang niet allemaal overleefd. En in een keer hadden we de Duitsers voor de deur. De stellingen en kazematten hadden ze net zo goed niet hoeven te bouwen want ’s middags kwamen de jagers er al in duikvluchten over heen en schoten de hele boel kapot. Er was geen houden meer aan, die Duitsers rukten zo snel op met hun goede materiaal. Wij wisten natuurlijk niet wat er op ons zou afkomen. Wij waren toen nog jonge mensen we zagen het als een avontuur en waren nieuwsgierig. Maar na een paar jaar ontpopte het zich met ontvoeringen en jodenvervolgingen en dat waren dingen die niet zo in orde waren.
De bevrijding.
Zo langzaam maar zeker liep het tegen het einde van de oorlog. De Canadezen kwamen vanaf de Goudsberg zo de Veluwerand af naar beneden. Op enkele honderden meters van ons vandaan, wij evacueerden in Lunteren, stonden een paar villa’s waarin de Gestapo zat. Ik had wel eens gezien dat ze daar gevangenen met een zak over het hoofd van het ene gebouw naar het andere gebouw brachten. Toen ik de bevrijders dat aangewezen had gingen ze erop af. Ik hoorde knallen en zag veel rook en later bleek, toen wij gingen kijken, dat de Canadezen de vluchtende Duitsers met vrachtwagens en al opgeruimd hadden. En we waren natuurlijk helemaal blij.
Militaire dienst.
We waren volop in de wederopbouw, zien of we de boel weer aan het lopen konden krijgen. Er ontstonden intussen nieuwe technieken in de tuinbouw. In een keer kwam het bericht voor mij: je moet soldaat worden. Ik was 19 jaar en dienstplichtig. Ik werd in Nijmegen goed gekeurd voor de militaire dienst. Ik moest opkomen in Oirschot op 6 juni 1947 en werd ingedeeld bij het pantser afweerpeloton 5e bataljon 7 regiment infanterie van de 7 december divisie. Omdat onze tegenstanders in Indië geen tanks hadden werd ons bataljon een commando peloton en we werden opgeleid door oorlogsvrijwilligers van de Prinses Irenebrigade. En zie daar Ton Röttjers, mijn schoolvriend, kwam bij hetzelfde bataljon en dat was al een kleine troost. Onze generatie kwam toen niet in opstand we hadden de plicht om in militaire dienst te gaan. Dienstplicht was van zelfsprekend. We hadden wel gehoord dat de kans erin zat dat we naar Indië zouden moeten, we werden daarvoor opnieuw gekeurd en ik werd tropen geschikt geacht.
Naar Indië.
De eerste 6 maanden gingen voorbij, een week inschepingsverlof en in die tijd overleed mijn opa. Ik ben nog op de begrafenis geweest. ’s Avonds kwam het afscheid en mijn broer Thé kwam nog even naar huis. Na nog enkele uren gepraat te hebben kwam het afscheid en Thé bracht me naar de bus. Het verliep toen eigenlijk niet zo emotioneel want we waren er nog te jong voor en het was ook een andere tijd: plicht is plicht. We hebben Ton Röttjers thuis bij de Valom opgehaald, nog een tas koffie gedronken , toen kwam de bus en dat was het. Daarna nog een week in de kazerne en toen op 23 januari 1948 op weg naar Rotterdam om in te schepen.Onderweg werden we nog uitgescholden voor communisten en gaaies die in de wereld ook niets gedaan hadden en alleen maar ellende hebben veroorzaakt. Die lui waren er kennelijk van overtuigd dat zij het goede gedaan hadden. Ik denk ook wel dat we het e.e.a. hebben teruggeroepen dat wil ik nu hier niet herhalen.
Met de S.S.Waterman naar Indië.
We gingen aan boort op een troepenschip dat zijn eerste vaart maakte naar Indië. Het was behoorlijk koud en we werden geinstrueerd hoe we de sloepen moesten bedienen, want je wil toch niet graag verdrinken. We troffen het de tweede dag wel want in de Golf van Biscaje stond een enorme storm. Ik geloof niet dat er iemand aan boord was die niet zeeziek is geweest. Daarna voeren we naar Algiers en daar was de zee zo glad als een biljartlaken. Het schip werd van buitenaf met waterkanonnen schoongespoten om de kots van de wand te krijgen. Dat zag er vies uit allemaal. Algiers was toen nog een Franse kolonie en daar patrouilleerden Franse soldaten maar er waren ook arme sloebers, mensen die honger hadden. Een dag tevoren hadden we van de cadi rantsoen ontvangen en de spullen waar we niet zo gek op waren o.a. toffeetjes en ander snoepgoed gooiden we overboord naar die mensen. Ik zie het nog voor me, een moeder had een kind op de rug gebonden en toen ze wat snoepgoed wilde pakken bukte ze zich voorover en dat kind vliegt voorover zo op het beton en dat kind werd gelijk afgevoerd. Het duurde niet lang of de Franse militaire politie kwam en sloeg de hele meute uit elkaar en in 10 minuten was iedereen in overvalwagens afgevoerd. Het was voor ons toen we dit zagen een hele shock en eigenlijk niet zo goed. Daarna kwamen we in de haven van Port Saïd en daar zag je allemaal mensen op bootjes die ook wat wilden verkopen. We gooiden wat muntstukken in het water en dan zag je die jongens het water induiken om die muntstukken op te vissen. Ook zagen we een troepenschip vol met Duitsers die teruggebracht werden naar Europa. We arriveerden in Sabang op Noord Sumatra en daar mochten we de eerste keer van boord om de eerste Indische lucht in te ademen. De jongens kwamen terug met trossen bananen die hadden we in jaren niet meer gegeten vanwege de oorlog. In Medang hebben we nog troepen afgeladen. Februari 1948 arriveerden we in de haven van Tjandjong Priok op het eiland Java. We werden daar ontvangen door enkele KNIL officieren daarna in vliegende vaart naar Batavia vervoerd waar we in het Jan Pieterszoon Coen kazerne werden ondergebracht. Dat was een voormalig internaat. De volgende dagen kregen we van de KNIL de eerste oefeningen hoe we moesten opereren in de jungle en hoe te overleven.. We zijn daar drie maanden gebleven. We draaiden wacht bij o.a. de gevangenis Glodok, en bij gouverneur generaal van Mook. Daarna kwamen we aan de rand van Batavia bij de eerste buitenpost en dat was Pesing en het lag bij een munitiedepot. Daar zijn we 6 weken gebleven.
Rapport.
Ik heb ook nog een kleina affaire meegemaakt. Ik was naar Djakarta (Batavia) geweest en heb daar Bep Jeurissen ontmoet, hij werkte daar in een apotheek. Samen zijn we naar Buitenzorg geweest en hebben de plantentuin bezocht. Toen ik ’s avonds laat terug kwam op mijn post , alles was op militair verkeer aangewezen, heb ik de laatste 4 kilometer nog te voet afgelegd door vijandelijk gebied. Eigenlijk had ik geen andere keus, anders kwam ik te laat voor de eerste wacht. Ook had ik de wachtlijst ’s morgens niet ingezien dus ik wist eigenlijk van niets. Ik moest toen i.p.v. 2 uur wachtlopen 4 uur op wacht staan. Het was 2 uur op 4 uur af. Na 2 uur wacht dacht ik het is genoeg. Ik voor naar de wachtpost en zei: mijn 2 uur zijn voorbij ! Dat beviel de wachtcommandant niet zo goed. Ik kreeg een rapport aan mijn broek ’s Morgens 6 uur het bed in en om 9 uur appèl. De compagniescommandant kwam en we moesten met de hele groep aantreden. Ons werd bevolen dat we gelijk moesten inpakken en vertrekken naar Djakarta, op wacht bij de gouverneur generaal. Ik moest alles poetsen, wat ik eigenlijk niet meer gewent was, en we moesten aantreden. ’s Avonds kwam een webbingcarrier, een soort overvalwagen, de kazerne oprijden met de compagniescommandant. Hij kwam naar mij toe en zei: je weet wat er beurt is, in tijd van oorlog van wacht af gelopen. En hij zei ook nog: vroeger stond daar in Duitsland de doodstraf op ! Ik durfde al niets meer te zeggen, de dicipline was toen anders dan tegenwoordig. Je accepteerde dat en je maakte maar een vuist in de zak. Hij zei, ik stel je voort de keus: je kunt naar Buitenzorg naar de commando’s en dan krijg je daar een speciale opleiding. Wil je daar vrijwillig heen ? Ik dacht voordat je hier weer wacht moet lopen zie dat ik weg kom hier. Dus ik antwoordde: natuurlijk. De volgende dag werd ik weggebracht en kwam bij het commandopeloton van de Prinses Irenebrigade, dat waren vrijwilligers. Het was een groot gebouw met een grote muur erom heen. Volgens mij was het een krankzinnigengesticht. Echter 3 dagen later kwam de rest van mijn peloton, dat het men maar even zo besloten. We hadden toch geen tanks dus we konden maar beter bij de infanterie ingedeeld worden. We hebben daar 3 maanden een zware opleiding gehad, bijna onmenselijk maar je leerde ermee omgaan. Bij de eindoefening gingen we op een schietcomplex in de aanval op soldaten van de Prinses Irenebrigade. Wij moesten proberen om die lui naar voren te halen als je onder vuur lag. Er werd met scherp over je heen geschoten. Dus omhoog komen was levensgevaarlijk Achteraf ben ik toch wel blij dat ik dat heb meegemaakt. Je begrijpt eigenlijk niet dat een mens op die leeftijd die dat zo moet meemaken en met de nodige dicipline het toch volbracht heeft. Als je er nu over nadenkt dan denk je wel eens eigenlijk was het onmogelijk maar het ging toen allemaal.
Pasar Malang.
We zijn wel eens naar een Pasar Malang geweest, een soort avondmarkt, daar kon je ook boksen. Een van onze jongens die had voor zijn hobby wel eens gebokst en hij stapte daar in de ring. Na afloop kwam hij eruit met een blauwe ogen en schrammen maar we hadden wel schik gehad en natuurlijk hadden we een borrel gedronken. Toen we ’s avonds in de kazerne terug kwamen kwam er iemand op het idee om ons te ontnuchteren. Er stonden van die grote drums met water dat waren eigenlijk benzine drums geweest. Op een gegeven moment hadden ze er iemand een beetje te lang op de kop erin gehangen en even later moest de hospik komen om die man te helpen want hij was al helemaal blauw aangelopen.
Sportwedstrijden.
Ook werden er wel eens sportwedstrijden gehouden, en dat was naast het krankzinnigengesticht. Ik was aan het speerwerpen en ik trof één van die patiënten die stonden te kijken boven in de schouder. Een hoop geschreeuw en al snel kwam de hospik erbij. Gelukkig is alles goed gekomen maar het was wel schrikken.
Andere oefeningen.
Ook moesten we oefenen hoe je gevangenen moest opbrengen. Een kapitein van de Prinses Irenebrigade gaf ons les. Er stond een grote muur en daar moest ik een zogenaamde gevangene naar toe brengen. Die man draait zich om om mijn pistool afhandig te maken. Met wat handelingen die je geleerd had moest je dat voorkomen. Maar op een of andere manier was er een kogel in mijn pistool gekomen, maar daar wist ik niets van. Dus er ging een schot af , en gelukkig is het goed gegaan en dat kwam ook door de handelingen die je al geleerd had. De oefening werd meteen afgebroken en wij waren allemaal hevig geschrokken. Er is verder niets uitgekomen.
Na 3 à 4 maanden zijn we weer teruggezet naar ons bataljon en kregen een eigen post. Wij werden toegevoegd aan de 7 december divisie. We moesten het hele gebied bewaken en kregen ook extra bewapening w.o. automatische wapens. Ook b.v. handgranaten. En overal waar het erg onrustig was waar de eigen troepen het gebied niet meer onder controle konden houden daar liepen wij extra patrouilles om vuurcontact te leggen om erachter te komen wat daar aan de hand was. Het was natuurlijk wel gevaarlijk maar wij waren goed bewapend dus we hadden minder angst en we hadden een ijzeren dicipline. We hadden een luitenant, een fantastische kerel, die door dik en dun ging en achter ons stond: Paul Klebach mijn beste vriend. We hebben het geluk gehad dat we op een na allen teruggekomen zijn.
Paul Klebach.
Ik denk ook nog graag terug aan mijn beste vriend, 1e luitenant Paul Klebach, een man die ons kon motiveren en moed kon geven. Hij kon het moreel van de troepen omhoog zwepen, want het ging toch vaak over leven en dood, ondanks dat er wel eens twijfels waren: voor wie doen we het eigenlijk ! Uiteindelijk hadden we de opdracht orde en rust te herstellen. We hebben daar ook wel e.e.a. opgebouwd b.v. op de plantages, de infrastructuur en de industrie en daar leefden weer vele mensen van. Het is niet zo dat we alleen maar gehaald hebben welke de negatievelingen graag willen horen. We hebben ook veel gebracht en een basis gevormd, en als de Indische bevolking het goed hadden gedaan dan hadden ze daar op verder kunnen bouwen. En meestal gaat het zo dat eerst de fanatieke en idealistische personen komen en dan loopt alles veel verkeerd omdat we één ding denk ik vergeten hebben: voldoende kader in die tijd op te bouwen van de eigen bevolking. We hebben geprobeerd met de mensen fatsoenlijk mee om te gaan. Natuurlijk kom je in situaties die jezelf niet in de hand hebt, die je opgedrongen wordt.
Ik heb ruim 2 jaar op de buitenpost gezeten en je bent dag en nacht met de vijand omgeven.
Je moet niet denken dat er niemand kan zitten, het is allemaal begroeit. En als je mensen tegen je hebt dan moet je niet denken dat je daar vrienden mee wordt. Het beste voorbeeld zijn de ervaringen uit de tweede wereldoorlog hoe verschrikkelijk dat was. Eigenlijk was Indië ook geen vijandelijk gebied maar het was onze kolonie. De geschiedenis heeft dat zo gewild.
We hebben geprobeerd onze interesse zeker te stellen met de zeggenschap dat ze hun zelfstandigheid terug zouden krijgen. In de troonrede van onze koningin Wilhelmina vanuit Londen was de weg waarheen nog niet duidelijk vastgelegd. Wij hebben geprobeerd rust en orde veilig te stellen in het belang van Nederland en Indonesië. Het waren niet onze vijanden die mensen. Het waren mensen met een andere cultuur en aard en dat waren wij niet gewend. En ik denk dat we ons best hebben gedaan. De politiek van Amerika en Engeland heeft voor ons anders beslist omdat er andere interesses in het spel waren. Dat was voor ons alleen maar tragisch en teleurstellend.
Journalisten.
Ik denk dat de journalisten die denken een oordeel over ons te vellen en die er helemaal niet bij betrokken zijn geweest niet in die situatie en niet op die plaatsen zijn geweest toen wij er waren en op een afstand alles hebben gehoord, dat die over ons moeten oordelen dat vind ik niet goed. Wij moesten ook voor ons eigen leven opkomen die mensen daar waren eigenlijk geen vijanden van ons. Het was erg bitter voor ons dat de mensen die er niet zijn geweest dat die een oordeel over ons moeten vellen. Oorlog zonder excessen dat zijn sprookjes. En een frontoorlog is nog anders dan een guerillaoorlog. Dat zijn nu nog sprookjes. Iemand die daar nu nog in gelooft die is op de verkeerde planeet. Zolang men niet moedwillig is dan moeten we dat accepteren want dat is het gevolg van oorlog.
Het gaat erom jij of ik, en je kunt niet eerst vragen wie zijn jullie hoe heten jullie waar kom je vandaan, als je in een hinderlaag loopt dan moet je actie ondernemen voor je lijfsbehoud. De een liep in een militair kostuum de ander in een korte broek de ander in een cakie pak. Nee, we hebben ons best gedaan ik heb geen slecht geweten. Alles wat niet goed is gegaan is voor 99,9 % uit nood geboren en dat was bij de meeste van ons. Wij voelden ons de ambassadeurs van Nederland. We hebben geprobeerd om ons met de beste vermogens daar te bewegen.
Commando opleiding in Buitenzorg.
De commando opleiding van 3 maanden was in Buitenzorg in de gebouwen van de rubberplantage Kalapanoenggal en daar trof ik tot mijn verrassing Ton Röttjes uit Huissen die daar al een paar maanden lag. Wij waren daar een paar weken om extra patrouilles te lopen en we kregen speciale opdrachten in het bataljonsgebied. Een maand later kregen wij onze eigen post in Toengilles.
Ik ging een keer ’s nachts met de luitenant van Kalapanoenggal naar Toengilles , de helft van het peloton was al daar ondergebracht, we gingen op de motorfiets door de kampong en in een keer ging daar de schijnwerper aan en prrrrt prrrrt we waren de bocht net door en toen was het alweer voorbij. We zijn toen wel hevig geschrokken.
Na enkele maanden vertrokken wij naar Goenoeng Batoe (Stenenberg), er waren daar overwegend thee-en rubberplantages de rest was oerwoud. Hierna zijn we over de Poentjak (hooggebergte) naar Tjandjoer in de gebouwen van een rijstpellerij van een Chinees terechtgekomen
Naar Sindang Barang.
In Sindang Barang (einde van de weg) hebben we met behulp van de bevolking een nieuw dak op een plantershuis geplaatst. Het huis werd geschilderd en van de genie kregen we bamboe en andere materialen. We zijn daar een half jaar geweest. En hebben onze patrouilles gelopen. Daar hebben we verschillende problemen gehad. Een beschieting vanuit een stelling. Maar iedereen heeft het er toen levend vanaf gebracht. Wel had iemand een schampschot en was er door een paar koffers heen geschoten en als je die in de lucht hield dan leek het wel een zeef. We zijn toen overgebracht naar de Wijnkoopsbaai. Dat was aan de rand van het gebied en dan kwam je aan de Javazee en daar was het erg onrustig. Daar was ook een rubberonderneming en daar had Ton Röttjers ook gelegen maar dat gebied hadden ze ook verlaten omdat daar veel bonje was. Het was daar afgezet met prikkeldraad en er waren loopgraven gebouwd. We hebben daar veel patrouilles gelopen ook bij andere posten van ons bataljon om die te ontlasten. en we zijn daar twee keer in een hinderlaag terecht gekomen. We zijn toen twee jongens kwijtgeraakt.
We zijn eruit gevlucht en kwamen in een stuk gebied waar het leek op rozen maar dan wel met allemaal weerhaakjes en we zagen eruit alsof we allemaal gewond waren. We liepen in korte broek en hemden met korte mouwen en dan weet je wel hoe dat eruit zag het bloedde aan alle kanten. We hebben ons hergegroepeerd en zijn toen tot de tegenaanval overgegaan.
Die lui, zo’n 300 personen, waarvan er ongeveer 60 bewapend waren, zaten achter grote zwerfstenen, zo’n half huis, en je hoorde ze schreeuwen en je zag ze heen en weer springen maar wij moesten toch het veld ruimen. Om het goed uit te drukken, je moest ze wel allemaal omleggen want diegene die schoten en die geraakt werden daarvan namen de anderen het wapen weer van over.
Wij waren tenslotte maar met twaalf man maar we hebben ze toch zover gekregen dat ze zich al schietend terugtrokken in de verte. We hebben toen de twee vermiste kameraden teruggevonden, die hadden zich verstopt en zo te zeggen, ze hadden de broek vol want ze wisten in die situatie niet goed wat ze moesten doen. Het waren wel twee van die praatjesmakers, een uit Rotterdam en een uit Nijmegen. Ik denk dat onze commando opleiding ervoor gezorgd heeft dat we het tot een goed einde hebben gebracht
Hinderlaag.
Tijdens een transport toen we opgehaald werden kwamen we nog in een hinderlaag terecht. We reden door de theeplantages hoog door de bergen heen en waren met zo’n vijf vrachtwagens. We werden beschoten en sprongen van de wagens af. We zijn tot de tegenaanval gegaan, ze zaten daar op zo’n heuvel. Ik had een granaatwerper en toen een paar bommen erop en verder hebben we er niets meer van gezien. Er is toch nog een kameraad gewond geraakt. De rode kruis wagen moest van ver komen en daar hebben we op gewacht. En de volgende dag is hij in het hospitaal in Sukabumi gestorven.
Wapenstilstand.
Na de souvereiniteitsoverdracht in december 1949 zijn we, met gemengde gevoelens, op grotere posten terecht gekomen. We zijn in de garnizoenstad Tjimahi bij Bandoeng terecht gekomen. Dat was een grote militaire stad met casino’s en filmzalen en vele winkels want die waren er al in de tijd van de KNIL.
Van Bandoeng zijn we overgeplaatst naar Tjiandjur toen met de trein naar Djakarta en daarna naar Tjandjong Priok en daarna zijn we ingescheept op een landingsschip en overgebracht naar Soerabaja .
Soerabaja.
Vanuit Soerabaja zijn we ondergebracht in het gebied Probolingga in het plaatsje Sidoardjo, waar grote suikerplantages en tabaksvelden waren. Wij kwamen in een suikerfabriek te liggen in de huizen van de voormalige directie. De suikerfabriek lag al lang stil. De omliggende suikerfabrieken waren nog in bedrijf. Van daaruit hebben we nog veel patrouilles gelopen want we dachten dat we nog de baas waren.
Eigenlijk dacht ik: er is een wapenstilstand en voor wie moeten we nog lopen ?
We zijn toch nog drie keer in een benarde positie gekomen.
Wij liepen veel ’s nachts patrouille met onze luitenant en we ontstaken regelmatig onze schijnwerpers. De sergeant die we nog hadden liep overdag patrouille. Inmiddels gingen de eerste militairen van de MP al terug naar Nederland en er kwamen geen nieuwe jongens meer bij.
Bij de MP.
Toen vroegen ze vrijwilligers voor de overgangstijd. Ik heb me aangemeld want ik dacht waarom moet ik hier nog blijven. Ik ben erbij gegaan en kreeg een paar weken een opleiding bij de MP. In Soerabaja moest ik patrouille rijden in de bordeelwijken en soldaten controleren. Overal stonden borden waar het verboden was en ook waren er de opiumkids. Het werk beviel me eigenlijk niet zo. Als je van de buitenpost komt en twee drie jaar in de wildernis geleefd hebt dan valt het zwaar. We waren gewend met weinig genoegen te nemen en je moest je er zo doorheen slaan. Onze commandanten waren allemaal beroeps. Volgens mij zijn dat mensen met een bepaald karakter. Het was weer geordend want je kreeg weer te eten aan een gedekte tafel. Ik heb de tijd verder goed doorgebracht. Ik had wel een voorwaarde gesteld dat ik naar het bataljon zou worden overgeplaatst als er een repatriëring kwam en dat heeft men ook uitgevoerd.
Demonstratiepeloton.
Ik ben ook nog bij een demonstratiepeloton van de commando’s geweest. Die commando’s waren in de oorlog al twee keer afgesprongen boven Holland. Die zijn toen vrijwillig naar Indië en Korea gegaan o.l.v. kapitein Luikenaar, een echt varken ! Maar hij was wel erg gediciplineerd en ik had er geen probleem mee. We hebben tijdens de periode van de souvereiniteitsoverdracht met ons peloton nog een demonstatie excersitie uitgevoerd voor de commandant van de A-divisie.
Verlof.
In die twee en een half jaar had ik een week verlof. Bij ons in West Java was het zo dat we dan naar Bandoeng gingen. Van iedere post mochten er twee man maximaal weg. Vanaf mijn post was dat nog een trip van zo’n 150 km. Men ging dan door de theetuinen en de rubberplantages. Onderweg reden we ook nog in een hinderlaag. Gelukkig geen mens getroffen. In Bandoeng konden we eerst de wapens inleveren, we kwamen daar in een groot vakantiecentrum genaamd: de Rustende Jager en hier werden we geheel verzorgd en konden we ons vrij bewegen.
Salaris.
Als sergeant verdiende je nog wel aardig maar daaronder was het niet veel. Een korporaal had 120 Roepia in de maand. Een soldaat verdiende 60 Roepia. Als je extra patrouilles liep dan kreeg je 5 Roepia. Alleen liep je het risico dat je niet terug zou komen. Dan was dat een dure patrouille. Maar ik heb dus veel geluk gehad.
Eindelijk terug.
Ik werd teruggezet van de MP naar het bataljon. Na een week ging de reis per trein naar Semarang Daar zijn we nog een nacht overgebleven en daar heb ik Theo Berendsen, van Jan van Kees, nog ontmoet. Theo is nog een jaar gebleven om de TNI op te leiden.
Van Semarang gingen we naar Tjimahi , een bekende garnizoenstad in West Java. Daar kregen we nieuwe kledij van pakken die een ander niet meer aan wilde. Zelf heb ik toen lang gezocht naar wat fatsoenlijke kleren en het leek nog wel aardig.
Begin april 1950 gingen we aan boord van de Generaal Howze , een Amerikaanse boot. Onderweg kregen we wel komisch eten vonden wij en er brak een soort opstand uit aan boord. Ik heb er zelf wel niet aan deel genomen. Boven op de brug van de boot stond de Amerikaanse kapitein met enkele anderen met machinegeweren, zo onrustig was het aan boord. Na enkele uren was e.e.a. gesust en daarna werd het eten ook anders.
Aankomst in Amsterdam.
2 mei 1950 kwamen door het Noordzeekanaal aan in Amsterdam. Het was trouwens de eerste keer in mijn leven dat ik zoveel tulpen zag op die grote velden. Op de kade in Amsterdam stond de muziek ons op te wachten. Er was een ontvangstcomité en we kregen onze sigaretten, de meeste hadden we zelf al onderweg in Aden gekocht. Ook kregen we wat handgeld, ik dacht zo’n driehonderd gulden.
Aankomst in Huisssen.
![]() |
![]() |
We werden met de bus naar huis gebracht en toen we thuis aankwamen was alles versierd en er stond zelfs een grote boog in de Bloemstraat. Ik kreeg nog een fiets en een horloge van onze familie en de buurt , gelukkig maar, want als we e.e.a. nog zelf hadden moeten kopen dan hadden we er geen geld voor gehad. De dank des vaderlands is u gewis !
Ook was er muziek en er werden toespraken gehouden. Een groot avontuur ging ten einde en we waren blij dat we het overleefd hadden ondanks de middelen die we bezaten hadden we het gevoel dat we het niet slecht gedaan hadden. Ook de ondersteuning was ons niet altijd duidelijk. Van onze vrienden uit de oorlog: Amerika en Engeland alleen maar tegenwerking en verdraaiing van de feiten. Wij zijn met een schoon geweten teruggekomen en ik wens de bevolking van Indonesië het allerbeste en dat ze hun weg vinden in dat paradijselijke land. Juli 1950 werden we gedemobiliseerd.
Reünie.
Na enkele jaren werd in de Buitenpoort een bijeenkomst georganiseerd of dat door de gemeente of het thuisfront georganiseerd was dat weet ik niet. Ook was er een kleine fototentoonstelling en Harrie Linsen, die kapitein in het leger was hield nog een toespraak. Ook heb ik nog de oorkonde voor Orde en Vrede ontvangen met 2 gespen.
Na die tijd ben ik nog twee keer voor herhaling opgeroepen en daarna hebben we de boel ingeleverd. Wat ik me nog kan herinneren, ik denk typisch Nederlands klein geestig en bekrompen, we moesten voor een paar sokken en een pet die ik miste nog betalen. Ik ging toen wel met een komisch gevoel naar huis.
Indië reünies.
Tot voor twee jaar terug ben ik ieder jaar nog naar de reünies geweest in Oirschot van de 5-7 RI. Ieder gaat dan naar zijn eigen bataljon, en het ligt eraan waar men toen is opgekomen. Er is dan ook een dodenherdenking en daarna krijgen we dan altijd een Indische rijsttafel aangeboden. Altijd heel gezellig. Maar zo langzamerhand worden de mensen zo oud en kunnen dan vaak zelf niet meer autorijden, want zelf heb ik ook al problemen met de ogen.Wel ontvang ik nog altijd het blad: Sobat en Checkpoint want dat vind ik wel erg interessant. Ook ga ik ieder jaar nog naar Roermond, intussen met mijn kleinzoon die in het Sauerland woont, voor de herdenking.
Genoegdoening.
De laatste 20 jaar heeft men wel geprobeerd veel goed te maken voor de veteranen. Ik heb geen wrok maar hoe ze ons toen hebben laten vallen als een rot ei zonder vergoeding zonder tegemoetkoming. Het had de regering goed gedaan als ze iedere Indiëganger bij hun AOW 100 Euro extra hadden gegeven voor de rest van hun leven.
Zelfs het ereteken en de gedenksteen in Roermond hebben we voor het grootste gedeelte nog zelf betaald, dat is een schandvlek vind ik. Maar de dank des Vaderlands is u gewis !Dat heeft toch allemaal een bittere nasmaak. Het zij zo en het leven gaat verder. Alleen als mij iemand er naar vraagt dan moet ik het wel kwijt.
Voor de Zandse Indiëgangers is er een plaquette met namen aangebracht achter in de Zandse kerk. In totaal hebben er bijna tweehonderd Huissenaren dienst gedaan in Indië en Nieuw Guinea.
Afsluiting.
We zijn aan het eind gekomen van mijn verhaal. Ik ben dankbaar dat ik het allemaal nog beleven mag.
Opgemaakt door:
H.Hoen
Gesprek d.d. 14 april 2011 met:
Louis Tonk
Heerstrasse 76
53340 Meckenheim (Dld)
14 April 2011.
Huissense tuindersjongen in Kalkar (D). Arnold Janssen van Paasavond.
Arnold en Annie
Ik ben geboren te Huissen op 20 december 1929 op Paasavond G.43. Mijn ouders waren Hendrik en Hentje Janssen-van Dalen. Op 16 juni 1957 ben ik getrouwd met Annie Mom door Jopie Elings op het gemeentehuis te Huissen. De kerkelijke inzegening was in de kerk van Maria ten Hemelopneming. Annie (Johanna) werd geboren op 16 juni 1932 aan de Polseweg te Huissen. Sinds 1959 wonen wij in Kalkar op de Hammelweg nummer 7.
Huwelijk Henk en Dora
Mijn broer Henk en Dora Nijenhuis ( van de Hogewoerd ) zijn op 18 juni 1957 ook in Huissen getrouwd. Daarna zijn we met zijn allen in een Volkswagenbus van Jan van An van tante Marie naar Den Hoorn vertrokken, inclusief de twee honden.
Hoe in Kalkar terechtgekomen
In 1954 kwam ik via via als volontair in Kalkar terecht bij de heer Wilmsen in Hönnepel-Kalkar. De heer Johannes Wilmsen kwam mij zelf ophalen bij ons thuis op Paasavond. Het was begin september op een maandag. Omstreeks zes uur ’s morgens vertrok ik naar de remise in Bemmel. Daarna met de bus naar het station van Nijmegen en vandaar met de bus richting Duitsland. Aan de grens werd ik gecontroleerd door de douane zoals dat toen gebruikelijk was. Bij de grens nam ik de tram richting Kleef en na lang wachten nam ik de bus naar Hönnepel, waar ik rond negen uur aankwam. Ik ben daar drie maanden geweest. De heer Wilmsen had een huis voor mij en ik zou loonsverhoging krijgen maar ik moest zelf op zoek naar een vrouw. Al die toezeggingen ten spijt wilde ik weer naar huis.
Den Hoorn 1956
Met een verkoper, dhr. P.Bolt, die een optie had van een stuk grond van 10 ha., ben ik na wat heen en weer handelen tot overeenstemming gekomen over de aankoopsom en tot koop overgegaan. Mijn achterliggende gedachte was dat dit net iets voor mijn broer Henk en zijn verloofde Dora was. Maar mijn vader zei dat die grond voor mij bedoeld was. Ik was er niet zo blij mee omdat ik liever als rasechte Huissenaar op Paasavond was gebleven en daarbij kwam nog als ik weg zou gaan ik al mijn liefhebberijen in Huissen eraan moest geven. Toen schoot me een gedeelte uit de Bijbel in mijn gedachten waarin staat: “Zij verlieten het ouderlijk huis en stichtten een familie.”
Ik zag wel in dat een bedrijf met twee broers in dezelfde plaats betekende dat de spoeling dun zou worden. Eigenlijk was ik niet zo enthousiast om naar Den Hoorn te gaan want vanaf mijn achttiende af had ik al problemen met mijn hart en dat kwam telkens weer terug. De ene keer had ik er meer problemen mee dan de andere keer maar het kwam wel telkens terug en ik liep met de gedachte rond: hopelijk wordt ik veertig jaar en kan ik me het wel verantwoorden om een taak als het stichten en onderhouden van een familie op mete nemen ? Laat ik een ander er niet mee zitten ? Mocht er onverwijld wat gebeuren met mij, wat dan ? We zijn met een oude legerauto, genaamd Karolus, naar onze nieuwe bedrijven getransporteerd.
Op Paasavond hadden we veel groenteplanten voorgetrokken en transportondernemer Toon Hegeman uit Huissen met als chauffeur Chris Coenen transporteerde e.e.a. naar Den Hoorn.
Archief: H.Hoen
De lente was zeer koud en de grond liet niet toe dat we de planten konden poten. We hebben het wel geprobeerd maar in plaats dat de planten groeiden werden ze steeds kleiner en er bleef niets van over. Uiteindelijk zijn we maar begonnen met spitten, ploegen harken en zaaien. Half april zijn we opnieuw begonnen met poten, dat was drie weken later dan in Huissen.
De eerste verdiensten in Den Hoorn
Van onze Thé kwamen we het een en ander te weten over het veilingwezen, de gemeentelijke vergunningen enz. Onze Henk was al snel aan de verdiensten. Hij begon met staand- en plat glas. Onze eerste inkomsten kwam van een stuk spinazie, gezaaid rechts aan het begin van het straatje naar ons huis.
De messen werden daags van te voren geslepen om niet te vergeten. ’s Morgens om drie uur zaten Annie en ik te wachten, op een veilingkistje, totdat het licht zou worden om dan de spinazie te snijden. De spinazie bracht toen 0.17 cent per kilo op. Het soort dat we daar verkochten noemden we apenhaar, het had geen gewicht van een oppervlakte. Maar het begin was er. Het bedienen van een weegbrug hebben we op ons genomen voor wat extra bijverdiensten.
De weegbrug
De weegbrug was gebouwd in een huis. Het leek op een ouderwetse bascule maar dan in het groot met schuifgewichten. Een lege vrachtauto moest eerst gewogen worden door het mechanisch afdrukken in het huisje en daarvan kreeg de chauffeur ’n kopie mee. Nadat de chauffeur terug kwam met vracht b.v. vlas, stro enz. werd er een nieuwe afdruk gemaakt. Het lege gewicht werd afgetrokken van het totale gewicht (dus netto van bruto) . Het nettogewicht moest dan betaald worden aan de coöperatie van de boeren. Wij gaven alle gegevens door aan de coöperatie en werden een keer per maand uitbetaald.
De weegbrug lag ongeveer 150 meter van ons huis af. Weegkosten waren van het leeggewicht gratis en het netto gewicht van een wagen moest betaald worden. Per ton was dit 0,30 of 0,50 cent. Daarvan was de helft voor ons. In het eerste jaar (1957 ) hadden we zo 1200.= gulden extra verdiend. Al met al viel het ons niet mee. Wij hadden alleen vergunning voor fruit en groenten. Het lag toen allemaal aan banden wat je wel en niet mocht verbouwen. De bloemkool en spitskool werden hartziek, verrotting was hier het gevolg van. We dachten toen, volgende week beginnen we aan de worteltjes, maar al snel bleek dat deze aan de onderste helft totaal verrot waren. De bonen kwamen ook niet aan hun gewicht. Dus het probleem was niet alleen, wat wordt hier gekocht maar vooral, wat groeit hier in deze zeelucht en grond. In de winter hadden de spruiten (ca. 1 ha.) een ziekte die ik nog nooit eerder had gezien. De kosten kregen we er niet uit.
We blijven niet hier
We kochten nog wel een betonnen warenhuis met een oppervlakte van 1400 m2 , het stond 230 kilometer verderop. De prijs van dat warenhuis bedroeg 4200.= gulden.
We moesten het zelf afbreken met hulp van Thé, Henk en Jan Wiersema. Dat was in december 1957 bij 12 graden onder nul. We sliepen op stro bij 6 graden onder nul en hielden elkaar warm. Mensen uit de omgeving die ons zagen brachten ons bij het afbreken lekkere warme soep e.d. Een transportonderneming uit Sappemeer had voor 400.= gulden aangenomen om het betonnen warenhuis naar Den Hoorn te rijden. Later zei die transportondernemer dat het een slechte deal was geweest. Het had hem geld gekost.
Met de kerst waren we net thuis en in januari 1958 zijn we aan het opbouwen gegaan. Tijdens het opbouwen ben ik uitgegleden en is er een stuk opgezette betononderbouw langzaam als een kaartenhuis tegen de grond gegaan. Van de 1400 m.2 bleef er nog maar 900 m.2 over. Op dat moment hadden we ook geen geld om een stuk bij te kopen. Ook had ik door die val een blessure aan de arm opgelopen en heb drie weken in het gips gelopen maar alles moest ondanks dat toch doorgaan. In april 1958 konden de eerste andijvie- en tomatenplanten gepoot worden.
Onze dochter Karin was al geboren op 5 maart 1958 maar bij mij stond het vast: Ik blijf hier niet.
Naar Hönnepel (Kalkar)
Ik heb al aangegeven dat ik in 1958 al had besloten dat ikniet in Den Hoorn zou blijven. Ik had een aanvraag kunnen indienenbij de Nederlandse Staat die in de Noord Oostpolder nieuwe bedrijven uitgaf aan diegenen die daarvoor geschikt waren zoals groente-fruit-akkerbouw en 19 veeteeltbedrijven , maar met mijn papieren en kennis was zoiets gedoemd te mislukken. Een groot huis en een stuk grond van 4 ha. voor een minimale pachtprijs konden we krijgen met als optie dat het na 30 jaar je eigendom zou worden. Naar mijn mening zat daar een addertje onder het gras. In plaats van R.K. in te vullen op de papieren had ik Nederlands Hervormd moeten invullen. Achteraf blijkt dat hier in dit gebied er procentueel maar weinig katholieken wonen. Maar goed, die tijd is voorbij en maar niet meer aan denken.
Tijdens ons verblijf in Den Hoorn hadden we nog steeds briefcontact met dhr. J.Wilmsen uit Hönnepel (D).
Op 15 augustus 1958 ( verplichte zondag in Duitsland) diende de heer Wilmsen zich aan om eens wat zakelijks te willen bespreken. Het resulteerde erin dat hij ons overhaalde om in Duitsland te komen wonen. Ik zou geen werknemer van hem worden maar medefirmant in zijn bedrijf nop deafdeling tuinderij. Na wat voorwaarden van onze kant stemden we ermee in.
Johannes Wilmsen te Kalkar. Archief: Arnold Janssen.
Het bedrijf wat wij nu hadden in Den Hoorn konden we na twee jaar als eigendom beschouwen. De opbrengst van de verkoop zouden we dan in de onderneming van Wilmsen kunnen steken in procentuele deling, hetzij winst of verlies maar met beiden dezelfde zeggenschap en een grondloon.
Ook werd afgesproken dat, mocht er onverhoopt ergens een bedrijf voor ons gunstig te verkrijgen zijn, dhr. Wilmsen ons dat gewetensvol moest meedelen. Het resultaat was 19,7 % voor ons. Grondloon was 500.= DM. in de maand,netto bleef er 480.= DM. over. In Den Hoorn hadden we inmiddels het bedrijf met woning, glas en schuur voor 32000.= gulden verkocht.
Februari 1959
Eindelijk was het zover, februari 1959. We zouden naar het voor ons onbekende land vertrekken. In deze winter liep ik nog met de arm in het gips met een peesschedeontsteking. Dat heb ik overgehouden van het spruiten plukken. Dit seizoen was beter als het eerste seizoen 1957-1958. Karin was inmiddels al één jaar en Annie was in verwachting van ons tweede kindje.
Na afscheid te hebben genomen van onze toch wel vriendelijke buren in Den Hoorn gingen we in de grote cabine van de verhuisauto richting buitenland.
In Huissen moest nog even het looprek, spellen en alles wat met een baby te maken had opgehaald worden en Karin, de peuter, werd bij opa en oma Mom afgezet. Na verschillende controles aan de grens en in Kleef kwamen we in ons nieuwe huis aan.
Moeder Annie ging eerst mee naar Duitsland en ging later met de verhuiswagen weer terug naar Huissen. Dit stond nog in verband met een familie die nog in het huis woonde waar wij onze intrek zouden nemen.
Moeder Annie stapte uit de auto, keek rond, liep naar binnen, zei goedendag tegen de mensen (familie Berendonk) en schrok van de woning. Vervolgens holde ze half struikelend naar de verhuisauto, ze stapte in en riep huilend:
“God o God en daar zal ik moeten wonen ?” Tijdens het twee uur durende uitladen van de verhuiswagen is ze niet tevoorschijn gekomen. Op deze nogal trieste dag, zowel qua weer als gemoed, namen we afscheid. Moeder Annie ging terug naar haar ouders en ik had het nakijken en woonde ongeveer zes weken in een krot waarvan twee kamers voor mij bestemd waren. De grootte van deze twee kamers was bij elkaar ongeveer 12 m2. De meubels waren daarin opgeslagen en ergens daartussen was mijn slaapgelegenheid. De familie Berendonk had de rest van het “huis”. Die familie bestond uit een moeder (oma), een zoon met zijn vrouw van ongeveer 35 jaar en een meisje, zij was verstandelijk gehandicapt.
Intrek in de woning
Als ik de familie Berendonk snel uit het huis wilde hebben moest ik volgens Johannes Wilmsen maar een handje helpen. Het was zijn huis maar de bewoners hadden nog het recht van wonen totdat de woning in de Monrestrasse ergens op een bovenverdieping klaar was. Dus ’s avonds na 19.00 uur stond ik in mijn eentje die woning aan de Monrestrasse klaar te stomen. Dit wilde zeggen dat er deuren gesteld moesten worden, timmeren, verven, gipsen, leidingen leggen enz. Na ongeveer vier weken vertrok de familie Berendonk en had ik de woning, zeg maar barak, of liever een soort ruïne voor mij ( ons ) alleen. In de kelder liepen en kropen allerlei vreemde dieren rond tussen de omgewoelde tegels. De trap naar de zolder was half verrot, evenals de zolder zelf. De dakpannen waren ook kapot en je kon zo naar buiten kijken. Het gebruikswater kwam uit een pomp die vol met algen zat en het water zelf was grondwater. Het afvalwater verzonk drie meter verderop in de grond. Ons toilet bestond uit een zinken emmer met een plank erop, net als vroeger, een soort latrine. Het e.e.a. was geplaatst onder een afdak waar poep, aangevreten stro en allerlei rommel de boventoon voerde. Daartussen door renden de muizen en ratten, ze waren banger voor ons dan wij voor hen. Ik vroeg me af: waren we geëmigreerd of waren we in de aap gelogeerd ?
Renoveren
Voordat moeder Annie vanuit Huissen overkwam had ik al een beetje met de franse slag de zaak op orde gesteld, maar er moesten nog allerlei dingen gebeuren voordat je kon zeggen: het is hier fatsoenlijk wonen. Gelukkig, zou ik zeggen, dat moeder Annie in de eerste twee weken niet verder kon kijken dan 20 meter door de mist. Maar een groot nadeel van die mist was dat ze dacht dat we alleen op de wereld waren. Desalniettemin moest er ijverig wat gedaan worden.
Van mijn zijde was er alleen tijd over om ons huis te renoveren in de late avonduren en ’s middags een uur. Dan was het stenen sjouwen, cement maken om te metselen, kruien enz., allemaal handlangerswerk. Johannes Wilmsen had een ervaren metselaar en timmerman en die kostte 2.= DM. per uur, dus het bijwerk moest een ander doen, daar was hij te duur voor. Zodoende was ikzelf toch wel het haasje. In de loop van 1959 hadden we ons tussendoor toch nog een aardig bewoonbaar huisje gecreëerd. Natuurlijk was er ook een lachende derde, in dit geval namelijk Johannes Wilmsen.
Oogsttijd
Op 28 juni 1959 aanschouwde Irene het levenslicht. Het was een hete droge zomer. Zo kreeg moeder Annie allerlei dingen te doen. Dit was misschien maar goed ook, want dan had ze niet zoveel tijd om over levensvraagstukken na te denken. Zelf had ik het ook zeer druk. ’s Morgens om 03.30 uur was ik al zo’n 250 meter waterbuizen aan het verleggen voor het beregenen. Om 04.00 uur moest ik daarmee klaar zijn,want dan kwamen onze helpers. In normale tijd waren er dat zo’n 10 à 12 personen. In de oogsttijd, van hetzij aardbeien, tulpen of gladiolen, waren het wel 30 à 40 personen. Mijn rol op het bedrijf was voorman, later bedrijfsleider en initiatiefnemer afdeling tuinbouw. We teelden o.a. 2 ha. spinazie, 3 ha. snijtulpen, 2 ha. prei, 2,5 ha. bloemkool, 1 ha. witte kool, 1 ha. rode kool, 3 ha. spruiten. In 1959 was het nog 1,5 ha. aardbeien en in 1961 7 ha. met de toenmaals beste soorten. Een goede afzet van planten hadden we aan een firma Harry Willemse, verzendhuis uit Kranenburg. Ongeveer 400.000 stuks. 1959 was een zeer goed jaar. Dit kwam door de droogte en wij hadden een goede beregening. Wij leverden een goed product en op de markt werd er goed voor betaald.
Nieuw warenhuis
Eind 1959 bouwden we een nieuw warenhuis van 20.000.= DM. en we schaften nog wat nieuwe machines aan, waaronder tractoren. Johannes Wilmsen deed de handel en mijn deel was leiding geven aan het werkop de velden, afwerking, produkten voor de markt enz. inclusief het bevorderen van het saamhorigheidsgevoel en de werklust van onze werknemers.
Warenhuis familie Janssen te Kalkar (D). Archief: Arnold Janssen.
Gestopt
Officieel zijn we in 1992 gestopt met de tuinderij, maar met wat raad en daad is dat enkele jaren nadien geworden. Irene, onze dochter, had vanaf de koop in 1977 ook twee tuincentra, een hier op het bedrijf en een in Weeze. In 1998 heeft ze ervoor gekozen een bloemenzaak te beginnen in Kalkar.
Vanaf 1960 tot 1977 hadden we een pachtboerderij, vertuinderd naar 1 ha. glas voor bloemen en op de koude grond 3 ha. tulpen en 3 ha. gladiolen. Ook verbouwden wij aardbeien. Eerst verkochten alleen de aardbeien, en na twee jaar zijn we met de handel in aardbeienplanten begonnen. Langzaam maar zeker is dit uitgegroeid tot een bedrijf met veel afnemers in Duitsland, zowel tuinders als wederverkopers van potplanten.
Erik (ch) Janssen te Kalkar. Archief: Arnold Janssen.
Erik
In 1992 heeft onze zoon Erik alles overgenomen en wel vrij van vreemd geld. In de loop van de jaren heeft hij zich geconcentreerd alleen op aardbeienplanten. Het gaat hierbij voor 95 % om potplanten, tot wel 15 miljoen stuks in een jaar. Momenteel heeft hij 5 ha. glas met alles wat erbij hoort. Tweederde van de afzet is in West Europa. In het hoogseizoen zijn er wel zo’n 50 personen werkzaam op het bedrijf. Het meeste van de 45 ha. grond is in eigendom.
Annie en ik zijn zeer tevreden en wij gaan regelmatig een vakantietour maken en wij zijn blij dat onze gezondheid ons niet in de steek laat.
Wij danken onze Heer dat wij dat alles nog mee mogen beleven.
Arnold en Annie Janssen-Mom en kinderen Kalkar (D.). Archief: Arnold Janssen.
Afsluiting
Wij wonen midden in het bedrijf op de Hammelweg nr. 7 in Kalkar. Eens in de drie à vier weken rijden we naar Huissen. We zijn lid van de Historische Kring Huessen, ik denk zelfs vanaf 1972. Alle Mededelingen heb ik vanaf die tijd bewaard.
Arnold en Annie Janssen-Mom
Hammelweg 7
47546 Kalkar (D)
Opgemaakt: april 2013 door H.Hoen
Bewerking: Adelbert Verhagen-Huissen
Confectie atelier Theo Rijsemus
Door: Annie de Jong-Janssen te Gendt
In 1953 is Theo Rijsemus begonnen in het huis van sigarenwinkel Sessink-Ratering in een achterkamertje in de Karstraat tegenover de Valom.
In 1954 is het naaiatelier verhuisd van Huissen naar Angeren in de Lodderhoeksestraat tegenover het huis van Willem Brandts.
Annie en Riekie de Koning , Truus Janssen en Riet van Aalten waren de eerste werkneemsters bij Theo Rijsemus in Angeren.
We zijn begonnen om manchester broeken te maken voor Ordelmans in Zutphen.
In 1956 is Theo Rijsemus met zijn atelier verhuisd naar de barakken van de voorheen gevestigde St. Werenfridus BLO school op het Zand in Huissen aan de 2e Zandsestraat. De BLO school met aan het hoofd meester Andries Hettinga was toen al vertrokken naar Bemmel. Geleidelijk aan kwamen er meer dames bij en het machinepark werd uitgebreid. We werkten met ongeveer 14 machines en we waren met bijna 20 dames, inclusief de dames voor de eind controle. We maakten ook weer manchester broeken en daarbij ook manchester jacks voor de fa. Ordelmans uit Zutphen. Theo had alles goed geregeld en omdat ik ging trouwen in 1959 moest ik ontslag nemen. Want toen was het zo dat als men ging trouwen de vrouw niet mocht blijven werken, daar werd dan schande over gesproken.
Daarna heb ik nog wel contact gehad met o.a. de meisjes van Lentjes , en met Ans ,Marietje en Liedie Hoogendoorn en de Riekie de Koning.
De werksfeer was heel erg fijn en mijn huidige man, Herman de Jong toen bakkersknecht bij Harrie Vedder op ’t Klaphek te Huissen, heeft toendertijd diverse foto’ s gemaakt van het atelier waar we nu nog graag op terug kijken.
Confectie atelier Theo Rijsemus-Huissen-Zand
Archief: Dick Rijsemus
Opgemaakt door: H.Hoen-Huissen
i.o.m Annie de Jong-Janssen te Gendt
5 juni 2013
Marshallplan 1948-1949
Door: Cato Hoedt
Het eerste omvangrijke ontwikkelingsplan van de Verenigde Staten is het Marshallplan uit 1940. Het behelsde hoofdzakelijk economisch hulp aan Europa.
Na de Tweede Wereldoorlog kwamen n.a.v. dit plan, giften van sponsoren en particulieren naar Nederlandse Oorlogsslachtoffers.
Wij ontvingen ook zo’n kist vol houdbare levensmiddelen, kleding en speelgoed.
In gedachten noem ik het nog altijd “de doos –in dit geval kist- van Pandora”.
Wat zaten er mooie spullen in. Rode schoentjes met hoge hakken, zijden ondergoed. Ik had precies de leeftijd om daar al wat mee te experimenteren.
Een dankbare herinnering heb ik nog in mijn bezit: het uitvouwbare portemonneetje.
In één van de pakken flour (bloem) zat een briefje met een adres. Wij wilden de gulle gevers hartelijk bedanken maar konden geen Engels schrijven. Pater (Gerard) Joosten heeft dat toen voor ons gedaan
Tempelierenstraat met de Waag op de achtergrond
Vlnr: Cato Hoedt-Mevr. Hoedt-Sleijster-Carla & Netty Hoedt en Pim Hoedt
Archief: Cato Hoedt
Wat schets onze verbazing, de Amerikanen schreven terug en wilden graag op bezoek komen in Nederland. Een datum werd geregeld (het was in de herfst van 1949)
Volendam in klederdracht met Pater Joosten en de Amerikaanse bezoeker.
Archief: Cato Hoedt
Maar toen begon het grote organiseren voor het bezoek. Wij woonden in een piepkleine noodwoning en hadden nog niet veel, zo direct na de oorlog.
Bij moeders vriendin, Dien Lestrade, werd tafelzilver geleend wat natuurlijk mooi gepoetst moest worden.
Tafellinnen en extra stoelen. Er werd hard geboend en gepoetst om de gasten te ontvangen, ook door Marietje Janssen (later getrouwd met Jan Rijfkogel) ons dienstmeisje uit Hulhuizen.
Op de bovenste foto genomen in de Tempelierenstraat staat de luxe slee van de Amerikanen en van links naar rechts Cato, Ma met Pim, Carla en Netty.
Mijn broer Eef zat in de auto om even het stuur vast te houden.
Wij dachten dat de Koningin in huis was, zo netjes en deftig was alles georganiseerd.
De Amerikanen deden ook nog aan site-seeing in Nederland. De volgende foto is gemaakt in Volendam met Pater Joosten.
Hij heeft ons ook in die tijd bijgestaan met de Engelse taal. De Amerikanen hadden een zeer modern fototoestel voor die tijd wat aan deze foto’s is te zien. Direct klaar en in kleur.
Pater Joosten in Volendam
Archief: Cato Hoedt
Het was een ongekende belevenis vooral voor mijn moeder. Het Amerikaanse stel bleek een kinderloos echtpaar.
Zij probeerden mijn moeder over te halen één van haar kinderen af te staan om mee te nemen naar Amerika. Hun keuze was gevallen op mijn broer Eef.
Mijn moeder kon het, ondanks de moeilijke naoorlogse omstandigheden, niet over haar hart verkrijgen haar oudste zoon mee te geven aan de Amerikanen.
Hieronder een foto met de Amerikaanse mevrouw, die mijn moeder –in werktenue- aan de achterkant van de noodwoning fotografeerde tijdens hun 2e bezoek.
De negatieve beslissing van mijn moeder, aangaande hun kinderwens, werd als zeer verdrietig ervaren. Wij hebben nooit meer iets vernomen van deze weldoeners uit Amerika.
Archief: Cato Hoedt
Maar de herinnering blijft.
En de kist….heeft jaren lang dienstgedaan als hooikist (warmhoudplaats voor stamppotten of rijst) en in 1958 is er een bewaarkist voor aardappelen van gemaakt (voor mijn uitzet).
Opgemaakt te Huissen december 2012
Cato Hoedt.
Alle foto's zijn te vergroten door er op te klikken.
Herinnering 1ste Kerstnacht 25-12-1945
Wil Bles 1947
Wilhelmina Arnolda
Vierakkerstraat D 170 Huissen
Huissen 06-06-1935 - Heijthuijsen 26-10-2012
De noodkerk aan de Helmichstraat.
De parochianen van de Maria ten Hemelopneming parochie in Huissen - Stad kerken nog steeds in de noodkerk sinds de mooie vroeg- middeleeuwse kerk in mei 1943 door brandbommen werd verwoest.
En die noodkerk biedt niet zoveel mensen een plaats bij feestelijke gelegenheden. Binnenkort is het kerstmis en daar verheug ik me op, want ik wil graag naar de nachtmis van 3 uur.
Dat zal de eerste keer worden.
Enkele weken voor kerst valt een folder van de parochie in de brievenbus. Daar staat in, dat er van elk groot gezin niet meer dan 4 personen naar de diensten van 3, 5 en 7 uur mogen komen.
Na overleg met de oudsten beslist Moeder. De “groten” mogen om 3 en 5 uur en de “kleintjes” mogen samen met Vader en Moeder mee om 7 uur.
Ik word bij de kleintjes gerekend! Ja, in een gezin van elf kinderen behoor je soms heel lang tot de “kleintjes”, want ofschoon ik al tien jaar ben, mag ik dus niet mee.
Wat een teleurstelling! Wat moet ik nu . Ik wil ook naar de nachtmis !
De Volksbond als noodkerk aan de Helmichstraat ( Archief HKH)
Kerstnacht 1945
Het is kerstnacht 1945. De twee “groten” die op mijn kamer slapen, worden gewekt. Ze doen heel zachtjes, maar ik ben toch wakker.
Op een andere kamer hoor ik ook geroezemoes. Nu goed opletten wanneer ze allemaal weggaan. Eindelijk hoor ik de voordeur dichtgaan. Volgens mij is nu de kust veilig.
Ik sta gauw naast mijn bed en kleed me vlug aan. Me wassen vind ik niet nodig., we hebben een grote beurt gehad. Vlug een kam door het sprietenhaar halen en op kousevoeten naar beneden.
Gelukkig hadden we een trap die niet kraakt! Beneden gekomen vlug de schoenen aan, jas aan muts op en wegwezen. Ik haal het koortje door de brievenbus en maak voorzichtig de deur open en weer dicht.
Even luisteren. Alles blijft stil. Maar, o wat is het donker buiten geen lamp brandt en waar is de maan? Ik ben toch wel een beetje bang. Daarom ren ik de 150 meter naar de kerk.
Er is eigenlijk geen mens meer op straat en het is toch nachtmis! Hè, hè, ik ben bij de kerk. Ik heb het gered. Ik maak de deur open en kerstgezang komt me tegemoet, maar ook kijk ik tegen allemaal mannenruggen aan. Ik wring me ergens tussendoor en zie dat de kerk stampvol is. Wat een desillusie! Ik probeer in de aangebouwde linkerhelft te komen.
De mensen zitten in de banken als in een potje met pieren. Ik zoek naar een standplaatsje tussen de mannen op de eerste rij achter de banken. Kan ik nog wat leunen.
De mis is al begonnen, want ze zingen het gloria. Ik zie niets van wat er op het altaar gebeurt, maar in de kerk moet je geloven schiet me te binnen. Dat zegt Moeder toch altijd.
Dus ik geloof het maar dat er iets belangrijks en heiligs bezig is. Dan opeens word ik opgepakt. Een stevige man heeft mij bij mijn middel vastgepakt en ik “vlieg” omhoog. Wat gebeurt er ?
Ik durf geen kik te geven. Hij zegt iets tegen de mannen rondom ons. Dan maakt er een met moeite de biechtstoel open aan de kant van de priester. Daar staat een grote stoel en ik word in die stoel gezet.
Hij zegt: “Blijf hier maar lekker zitten Bleske”. Ik ben er helemaal beduusd van, maar ben blij te zitten en ook nog op een lekker dik kussen van kapelaan Terpstra.
Ondertussen hoor ik in de verte dat er een confiteor gebeden wordt en nu zingen alle mensen samen met het koor kerstliedjes.
Ik heb in het blaadje gelezen, dat onder de tweede en derde mis kerstliedjes gezongen zouden worden. Ik voel me op mijn gemak en zing lustig mee vanuit de biechtstoel.
Enkele mannen kijken om. Ik geloof dat ze er plezier in hebben, net als ik ! De nachtmis, de eerste van mijn leven, is uit.
De man, die me in de biechtstoel gezet heeft zegt: “Bleske kom d’r mar uut. ’t Is afgelopen”. ‘’Dankuwel meneer” en ik schiet weg. Ik zit het dichts bij de deur, dus kan ik het eerst thuis zijn.
En dat lukt, dankzij het koordje door de brievenbus. Ik weet nu nog, dat de anderen verbaasd waren, maar niemand was boos, gelukkig.
Toch vrede op aarde ! Ik was gelukkig, ik was voor het eerst naar de nachtmis geweest !
Wel moest ik lang wachten samen met alle 3 en 5 uursgangers, voordat we na de viering van 7 uur, toen ieder een naar de kerk geweest was, het ontbijt kregen.
En met kerstmis hoorde daar verse worst bij. Heerlijk !
Zuster François Bles.
Zr. François Bles (Archief: Gerry Smink-Bles)
Bovenstaand verhaal is na het overlijden van zuster François Bles in haar privé bescheiden gevonden en door de zusters Franciscanessen van Heijthuijsen uitgewerkt.
Alle foto's zijn weer te vergroten door er op te klikken.