Summier bodemonderzoek vóór de Nederlands Hervormde Kerk
Uit Mededelingen, jrg. 5, 1979/80 nr. 3
door Th.H.JANSSEN De werkzaamheden rond de opname in het stadserf van het terreingedeelte vóór de Ned. Hervormde kerk aan de Langestraat gaven ons in oktober j.l. een ogenblik de gelegenheid om ter plaatse nog een summier bodemonderzoek in te stellen.
We vonden op ca. 40 cm. diepte een klein overwelfd keldertje (afmetingen 1,00 x 1,50 meter), dat we echter niet volledig konden uitgraven. De muren waren uit zogenaamde "Gelderse" stenen (formaat 16x7x4 cm.) opgetrokken en waren binnenwerks met rode vloertegels (formaat 22x22x1 cm.) betegeld. De muren waren bij de overgang naar het gewelf afgezet met gehalveerde Delfts-blauwe en schildpadtegels (formaat 13x13x0,8 cm.). Bij de tegels was het hoekmotief het ossekopje. De datering van deze tegels doet vermoeden, dat het keldertje in de 18e moet zijn gebouwd.
Naast dit keldertje werden aan de westzijde muurresten aangetroffen, die waren afgetrokken uit handgevormde baksteen, (formaat 21/22 x 10/10.3 x 4/4.5 cm.) . Aan de oostzijde bevond zich een overwelfde kelder van grotere afmetingen. Deze kelder was opgetrokken uit grote kloostermoppen, het grootste en oudste formaat, nl. 29x15.x7 cm.
Als we het formaat en de gesteldheid varn de stenen in aanmerking nemen (ze waren niet secundair verwerkt) en de mortel, welke de stenen verbond, lijkt het mij, dat we hier ie maken hebben met de kelder van een woning, welke in de 14e of de 15e eeuw moet zijn gebouwd.
De kelder was geheel met grond gevuld. Daarin bevonden zich scherven van 14e/ 15e eeuws aardewerk, waarorder fragmenten van een gladwandige, zwartgrijze pot met gegolfde, aangeknepen voet, alsmede fragmenten van het zogenaamde Steinzeug, afkomstig van het pottenbakkerscentrum Siegburg bij Keulen. Het terreingedeelte tussen deze kelder en het trottoir aan de Langestraat gaf op 30 cm. diepte de overblijfselen te zien van een vloer uit rode vloertegels (formaat 13x13 cm.). Wellicht zijn dit restanten van de vloer van de in 1660 gebouwde en in gebruikgenomen eerste kerk der "Gereformeerde gemeynte tot Huissen" (1).
Het was bijzonder spijtig, dat het onderzoek maar een halve dag in beslag kon nemen. Het had namelijk niet alleen een bijdrage kunnen leveren aan de bouwgeschiedenis van het eerste protestante kerkgebouw binnen Huissen maar ook aan de kennis omtrent de bewoning op deze plaats in de stad gedurende de 14e en 15e eeuw, waarover — hoewel schriftelijke stukken aanwezig zijn — nog maar een vaag beeld kan worden verkregen.
NOOT:
(l) H.L.Driessen, De geschiedenis van de Ned. Hervormde Gemeente te Huissen, in : Bijdragen en Mededelingen van Gelre,di. XLIX (1949) , pp.259-266.
Mobilisatie tijdens de Frans-Duitse oorlog. Rumoer rond de inkwartiering te Huissen in het jaar 1870
Uit Mededelingen, jaargang 5, 1979/80 nr. 3
door J.H.F.ZWEERS
Op 19 juli 1870 begon de oorlog tussen Pruisen en de Zuidduitse staten enerzijds en het keizerrijk Frankrijk anderzijds. Deze zogenaamde Frans-Duitsa oorlog eindigde met de Vrede ven Frankfort in mei 1871 (1).
Nederland bleef in deze oorlog weliswaar neutraal, maar de regering achtte het toch raadzaam om een gedeelte van het leger te mobiliseren teneinde deze neutraliteit te kunnen verdedigen (2).
Het was gebruikelijk, dat de militairen bij de burgers werden ingekwartierd. Dat dit wel eens aanleiding gaf tot prikkeling en misverstanden, laat zich gemakkelijk raden.
De mobilisatie en de inkwartiering van 1870 gingen ook aan Huissen niet ongemerkt voorbij .
Op zaterdag, 16 juli 1870 verscheen er een bekendmaking van burgemeester C.T.Kolfschoten (burgemeester van Huissen van 1867-1076) , waarin hij de manschappen van de lichtingen 1866-1869 opriep om op dinsdagmorgen 8 uur ten gemeentehuize te verschijnen (3).
Op 20 juli verlieten de Huissense militairen om 7 uur 's morgens "voorafgegaan door de Nederlandsche driekleur, onder trommelslag en trompetgeschal de gemeente (...) Men kon het den wakkeren jongelingen aanzien, dat zij met geestdrift bezield waren en blijmoedig het vaderland gingen dienen.
Een groot deel der inwoners deed hen uitgeleide (4). Dat Huissen inkwartiering zou krijgen, was toen nog niet bekend. Op de 21e kreeg de burgemeester het bericht, dat op zaterdag, 23 juli het 4e bataljon van het 2e regiment infanterie in Huissen zou arriveren. Dit bataljon zou blijkens opgave bestaan uit "20 officieren, 900 minderen, 5 waschvrouwen en 1 paard" (5) Op 23 juli ontving Kolfschoten echter plotseling de mededeling, dat het in te kwartieren bataljon uit 20 officieren, plm. 1000 manschappen, 9 waschvrouwen en 4 paarden zou bestaan (6).
Op de 26e werd dit aantal nog aangevuld met 20 manschappen en 1 officier, die te Malburgen werden ingekwartierd (7 ). Onmiddellijk na het bekend worden van het bericht gonsde het in het stadje van de geruchten. Pogingen van de burgers om nadere gegevens te krijgen liepen echter op niets uit. Pas op de 22e, dus één dag vóór de troepen zouden arriveren, werd het bericht officieel door de stadsomroeper bekendgemaakt. De burgers worden daarbij tevens opgeroepen om goed voor de militairen te zorgen (8).
Dat de inkwartiering van dit grote aantal militairen niet naar ieders wens en genoegen zou verlopen, was, mede gezien de korte voorbereidingstijd, wel te voorzien. Reeds op 26 juli ontving de Commissaris des Konings, Van Limburg Stirum, een adres van de kostschoolhouder H.J.Wansink en van acht andere Huissenaren, die "klagen (....) over de onregtmatige verdeeling, die bij deze inkwartiering heeft plaatsgevonden. Zoo dat bij die geene of weinig beschikbare ruimte hebben vele, anderen die veel van die ruimte hebben, weinige of zelfs geene militairen ter inkwartiering ontvangen hebben" .
Zij staafden deze bewering door een aantal voorbeelden te geven. Daaruit blijkt onder andere, dat in het Dominicanenklooster slechts 6 militairen waren ingekwartierd, terwijl in een gezin, bestaande uit een bejaard echtpaar en hun twee ongehuwde dochters, maar liefst vijf militairen waren gehuisvest. De Stadskapelaan of Vicaris Verwaaijen (9) in de Bloem(er)straat(thans Vicariestraat) (10) had zelfs in het geheel geen inkwartiering, aldus de adressanten (11) De stadskapelaan of vicaris was echter van oudsher vrijgesteld van inkwartiering ("billetering") (12).
Burgemeester Kolfschoten reageerde ongemeen fei op deze aantijgingen. Hij weerlegde de door Wansink c.s. genoemde getallen. Voorts noemde hij Wansink een pedant, bemoeizuchtig en opvliegend man,die "eene voortdurende oppositie quand—même tegen den burgemeester en de wethouder Putters voert en hen een onverzoenlijke haat toedraagt".
Tevens beklaagde Kolfschoten zich over de wel zeer korte tijd, die hem ter beschikking had gestaan om de inkwartiering te regelen. Niet alleen had Huissen, met een bevolking van 3540 zielen wel erg veel soldaten toegewezen gekregen, maar ook nog meer dan dat aanvankelijk was aangekondigd.
Desondanks was "de inkwartiering met den meesten spoed, tot groote tevredenheid van den Majoor Kommandant afgeloopen, de burgers en militairen gaan met elkander op den meest gewenschten voet om" en Kolfschoten betreurde het dan ook, dat "H.J.Wansink, die zelf alle vertrouwen verbeurt heeft, die goede verstandhouding tracht te verbreken en den minderen man tegen het dagelijksch bestuur zoekt op te ruijen (13).
Het enige resultaat, dat Wansink c.s.met hun adres bereikten, was, dat de stadskapelaan nu ook inkwartiering kreeg. De Commissaris des Konings liet namelijk op 5 augustus weten, dat ook de stadskapelaan voor inkwartiering in aa nmerking moest komen ondanks diens "beweerden vrijdom .
Kolfschoten antwoordde de volgende dag aan Van Limburg Stirum, dat nu weliswaar ook bij de vicaris soldaten waren ingekwartierd maar "dat wij echter de verantwoordeijkheid voor die daad geheel van onze schouders werpen, dat toch de vrijdom van inkwartiering voor dien titularis borust op regten door het Weener tractaat gewaarborgd, dat o.i. maar niet met een enkele pennestreek kan uitgewischt worden.
Dit protest van Kolfschoten mocht echter niet meer baten en de militairen bleven bij vicaria Verwaaijen ingekwartierd. Kostschoolhouder Wansink , die, met zijn mede-ondertekenaren,verder geen succes met zijn protest had weten te behalen, gaf het echter nog niet op.
Op 3 augustus richtte hij zich opnieuw tot de Commissaris des Konings. Hij schreef hem, dat hij de acht militairen, die hem op 23 juli waren gezonden, uitbesteed had omdat hij anders geen goed onderricht zou kunnen geven.
Op 1 augustus had men hem echter opnieuw zes militairen op het dak gestuurd, kennelijk een wraakactie van Kolfschoten. De aanwezige sergeant Dazert was naar de burgemeester verwezen om hem te vragen of zij niet ergens anders ingekwartierd konden worden.
Kolfschoten was daartoe echter niet bereid geweest en had gezegd, dat Wansink "praatjes" had. Wansink betoogde nu, dat als gevolg van deze inkwartiering de leerlingen van zijn kostgchool zich behelpen moesten. Opnieuw wees hij er op, dat de militairen niet rechtvaardig over de inwoners verdeeld waren en dit "bewijst slechts opnieuw hetgeen reeds uit vele feiten gebleken is, dat de burgemeester volstrekt niet berekend is voor de taak die op hem rust" (16).
Kolfschoten verweerde zich goed. Hij betoogde, dat de kostschool van Wansink berekend was op zeventig leerlingen terwijl hij er slechts negen had. In de school was dus ruimte genoeg voor de militairen, maar al zou zulks niet het geval zijn geweest dan had Wansink ook altijd nog de beschikking over een ruim huis.
Kolfschoten voegde bovendien nog een brief bij van de plaatselijke commandant, waaruit de onwil van Wansink nog eens duidelijk moest blijken. Hij verzekerde de Commissaris des Konings dan ook, "dat de grond van adressants klagt enkel gelegen is in klaarblijkelijke onwil en zucht om onaangenaamheden te veroorzaken.
Zijn karakter te dien opzigte is dan ook reeds zoo bekend, dat Officieren van het thans alhier in kantonnement liggende bataillon hem bij den bekende "de Vletter" vergelijken" (17).
Op 13 augustus deed de Commisaaris des Konings uitspraak. Hij stelde, dat Wansink c.s. onjuistheden in hun brieven hadden gezet. Weliswaar waren er mogelijkheden genoeg om aanmerkingen te maken op het gevoerde beleid, maar men moest niet het oog verliezen, dat de inkwartiering bijzonder onverwachts was gekomen en dat men bovendien niet had gerekend op de komst van zoveel militairen (18).
Op 27 september 1870 kwam er een einde aan de inkwartiering. Om half drie 's nachts verlieten de troepen Huissen om terug te keren naar Maastricht. Majoor Van der Dussen had de dag tevoren zijn dank uitgesproken aan burgemeestor Kolfschoten. Hij verzekerde deze "dat de gemeente Huissen door ons al met leede oogen verlaten wordt en steeds in dankbare en genoeglijke herinnering zal verblijven"(19).
Ook de plaatselijke correspondent van de Arnhemsche Courant schreef, dat er "een vrienschappelijke band gelegd (was) tusschen buggerij en militairen, die langen tijd aangename herinneringon zal verwekken" (20).
Ondanks hat feit, dat de inkwartiering bijzonder snel en onverwacht kwam en bovendien het getal der militairen erg hoog was, slaagde de plaatselijke overheid er toch in om de soldaten goed op te vangen.
Het aantal klachten over de inkwartiering zelf was dan ook zeer beperkt, hoewel zij voor alle burgers toch wel de nodige overlast zal hebben opgeleverd.
NOTEN
1. R.R. Palmer and Joel Colton, A History of the modern world. New York 1971, pp. 574-575.
2. H. P. H. Jansen, Kalenderium geschiedenis van de lage landen in jaartallen. Utrecht-Antwerpen 19742, pg. 162.
3. G.A.H. Verzonden brieven 1970 nr. 448.
4. Arnhemse Courant 22 juli 1870 (een copie van dit artikel is aanwezig in het Documentatiecentrum HKH, doss.Militaire Zaken.)
5. G.A.H. Ingekomen ieven nr. 434.
6. G.A.H. Verzondôn brieven nr. 464.
7. G.A.H. ingekomem brieven nr. 453.
8. Brief van H.J.Wansink, Kremer, H.J.van Eck, F.M.Lamping, J.W.Petersen Hz., Pilgrim, W.Boekhorst, A.Dolphijn en G.F.Peeters aan de Commissaris des Konings dd. 26 juli 1870.
Een copie van dit schrijven in G.A.H. Ingekomen brieven 1870 nr. 464.
9. Godefridus Joannes Verwaaijen, geboren te Huissen op 6 mrt. 1823, was Stadskapelaan en vicaris te Huissen 20 jun. 1857 - 3 feb 1871.
10 In de notulen van B. en W. van 6 april 1887 wordt deze straat, die later ook wel Smidsgas werd genoernd wegens de aanwezigheid van een smederij, vermeld als "de Bloem(er)straat of de zoogenaamde Kapellaaschegas".
11.G.A.H. Ingekomen brieven 1870 nr. 464.
12.Van deze vrijstelling wordt o.a. gewag gemaakt in de benoemingsacte van stadskapelaan en vicaris Laurentius Pilsen dd. 4 februari 1695 (G.A.H. OA voorl.inv.nr.11). Daarin wordt o.m. vermeld: "ende sal dan die Heer Cappelaen en Vicarius opgemelt bewonen de alingse behuijsinge met den aencleven van dien int de Cappelanie, ende Vorders genieten alles wat aen renten, inkomsten,als sunsten, tot de voors: Cappelannie, ende respte. vicarien gehornede is, ende des selfs antecessores enigsints genoten ende geprofiteerd hebben, niet uijtgesondert, als vrij ende exempt van alle Biletteringen, schattinge ofte Contributien, die hier na te eenigen teijdt, op de voors: Cappellanie en Vicarien moghten gest worden ...
13.G.A.H. Verzonden brieven 1870 nr. 464.
14.G.A.H. Ingekomen brieven 1870 nr. 484.
15.G.A.H. Verzonden brieven 1870 nr. 482.
16 C.A.H. Ingekomen brieven 1870 nr. 487.
17.G.A.H. Verzonden brieven 1870 nr. 502. Vletter: in Zd.Ned. turfdrager, en vandaar als schimpwoord, " dewijl zulke gasten doorgaans maar slechte kerels zijn, zoo beteekent vletter in de Kempen: deugniet" . (Woordenboek der Nederlandsche Taal , 21e deel, Den Haag/Leiden 1967.
18.G.A.H. Ingekomen brieven 1870 nr. 489.
19.G.A.H. Ingekomen brieven 1870 nr. 587.
20.Arnhemsche Courant van 29 sep. 1870. (Copie in Doc.centrum HKH,D0ss.Mil.Zk.).
KOSTSCHOOLHOUDER HENDRICUS JOHANNES WANSINK
Kostschoolhouder Hendricus Johannes Wansink, van wie in vorenstaande bijdrage sprake is, werd geboren te Huissen Op 5 juli 1832. Hij huwde te Oss met Aldegonda Anna Antonette Hoeben (geboren op Sumatra 16 jan. 1829) .
Hij was een zoon van Joannes Wansink, afkomstig uit Arnhem, waar deze laatstelijk ondermeester was aan de Stads- Leer- en Spinschool. Hij werd in 1829 provisioneel en in 1830 definitief beroemd als opvolger van schoolmeester Bernhard Witten aan de "R.C. School".
De toen 25-jarige H.J. Wansink stichtte zijn "Kostschool voor R.C. Jongelingen" in 1857 na goedgunstige beslissing op de "aanvraag om met dispensatie van het vergelijkend examen zonder eenig hoegenaamd jaarlijkse subsidie eene bijzondere school der 2e klasse binnen deze gemeente te mogen oprigten" .
Wansink had zijn kostschool - althans laatstelijk - gevestigd in het latere telegraaf- (nog later: post- en telegraaf-)kantoor aan de Weversgas, waarvan wij in het vorige nummer een oude foto publiceerden. Hij zelf woonde in het grote huis hoek Langestraat-Weversgas, de latere ambtswoning van de Postdirecteur.
Wansink had het grote perceel Langestraat-Weversgas , tot aan de Stadsdam, in 1863 van koopman Arend Lijser gekocht. In juli van dat jaar kreeg hij vergunning "tot het bouwen van een ringmuur en een koepel aan den kruin van den dijk" .
Dat koepeltje moet dan gebouwd zijn op enkele tientallen meters afstard van dat van de dominee; maar of het inderdaad is gebouwd is niet bekend.
Op 29 november 1870 vertrok hij naar Winterswijk. Of de opheffing der kostschool der "nawee" was ven de inkwartiering. is onbekend.
Watervoorziening op de tuinderij in 1915
uit Mededelingen jrg 5, 1979/80 nr 3
Een vergeelde en enigszins beschadigde foto, waarvan wij door bemiddeling van Kring-lid, heer Jac. van Wissen, een reproductie ten behoeve van het Kring-archief konden laten maken, brengt in beeld hoe 65 jaar geleden op eigen bedrijf water werd gewonnen ten behoeve van het bespuiten der tuinderij.
De opname, waarvan het origineel in bezit is van de heer Th Neijenhuis, Karstraat 48, laat nl. het tuindersgezin Neijenhuis-Scholten zien, zoals het in 1915 op het bedrijf in de bocht van de Karstraat tegenover het Zandsevoetpad (waar nu nog genoemde Th. W. Neijenhuis woonachtig is) poseerde tegen de achtergrond van een windmolen, waarmee water voor de bespuiting uit de grond opgepompt werd om dan te worden verzameld in het er naast staande houten, met zink beklede, reservoir.
De heer H. Neijenhuis - vader van Th. W. - had de houten stellage van dennepalen zelf gebouwd en het ijzeren schoepenrad laten maken door Antoon ("Toonbaos") Veenhuis in de Langestraat.
Er was zelfs een staart aan gemonteerd, waardoor het rad op de wind kon worden gedraaid. De knecht, Hendrik Janssen (geheel rechts) heeft de met het reservoir via buizen verbonden spuit in de hand.
Het gezin Neijenhuis-Scholten staat vóór het platglas, dat toen de tuinderijen in Huissen kenmerkte.De kassen en warenhuizen kwamen nog slechts sporadisch voor.
Op de foto v.l.n.r.: Hendrik Neijenhuis, Helena Neijenhuis-Schoiten met op haar arm Cornelis Neijenhuis (nu woonachtig te Wijchen) , dan de drie zusjes Gerarda (thans te Cuijk), Maria (thans religieuze te Sambeek) en Everdina (thans religieuze te Deursen bij Ravenstein), voorts dienstbode Mina Janssen (Overleden, laatstelijk te Gendt) en haar broer Hendrik (overleden).
De windmolen van Neijenhuis was toentertijd niet de enige. Ook tuinder Gradus Tonk op de Vliegaan had (eerder) een dergelijke installatie, doch geheel van ijzer en in het Westland gekocht.
Er werd toen echter ook reeds anders dan met windkracht water opgepompt. Burgemeester W.M. Helmich, eigenaar van De Altena, kreeg 25 maart 1914 vergunning tot "de oprichting eener inrichting tot het oppompen van water, gedreven door een benzinemotor van 2 PK".
Maiburgen in de greep der archeologie
door Th.H. JANSSEN
uit Mededelingen jrg 5, 1979/80 nr 3
De graafwerkzaamheden ten behoeve van de bouw van een ANWB-station te Malburgen stelden de leden Th. Gerritsen en C. Neijenhuis van de sectie archeologie en mij in de gelegenheid waarnemingen te verrichten, die resulteerden in een diepe duik in de geschiedenis van Malburgen, voormalig Huissens grondgebied.
In het zgn. Legerboek van Huissen (16e eeuw) bevindt zich nog een kaart met beschrijving van het Malburgse grondgebied. Op de kaart zijn naast de Rijnloop ook de wegen en landerijen aangegeven, alsmede de toen nog bestaande huizen, waaronder de pastorie en het huis van de koster, terwijl ook de kerk (toegewijd aan St. Margriet) is ingetekend.
Vlak daarbij bevindt zich - op de kaart — een hof met voorhof, weike het restant is of moet zijn geweest van de Malberc, de Malburgse burcht. Het geheel is nog door de gracht omgeven.
Onze waarnemingen brachten aan de zuid—oostzijde van dit voormalige burchtcomplex en wel buiten de burchtgracht een drietal afvalkuilen aan het licht, welke brandresten inhielden. Tussen de verkoolde massa's werden fragmenten van oud aardewerk aangetroffen. De scherven behoorden tot het Pingsdorfer-, Andenne- en Kogelpotaardewerk.
Het Pingsdorfer aardewerk zien we in deze streken in de 12e/ 13e eeuw vergezeld gaan van een ander aardewerk, een geel product van een fijne structuur met lensvormige bodem en meestal een baan glazuur op de schouder.
De kogelpotten waren o.a. aan de buitenzijde met een borstelstreekpatroon versierd. Naast ruw gevormde werden ook gladwandige kogelpotten aangetroffen, welke laatste van een dekselgleuf waren voorzien. Ze zijn uit dezelfde tijd.
In overeenkomstig materiaal werden ook randfragmenten aangetroffen van grote borden of ondiepe schalen. Mijns inziens wijst alles er op, dat dit materiaal in combinatie (en daardoor ook de afvalkuilen) geplaatst kunnen worden in ruwweg de 12e/ 13e eeuw
We hopen op de mogelijkheid van een verder onderzoek, daar de vuurkuilen wel eens in verband kunnen worden gebracht met de bouw van het Malburgse burchtcomplex.
Het Malburgenvan nu bevat oppervlakkig gezien geen herinnering meer aan de bedrijvigheid van 900 jaar geleden. Toch zijn er voor een geïnteresseerde kijker in het terrein nog wat flauwe inzinkingen zichtbaar.
Zij geven nog precies het verloop weer van de gracht, welke rond het burchtcomplex heeft gelopen.
Langekerkstraat en omgeving na de pastoriebouw van 1913
uit Mededelingen jrg 5, 1979/80 nr 3
Het is me opnieuw gelukt om, dank zij een fortuiniijke ruil, beslag te leggen op een weinig bekende ansichtkaart van Huissen en wederom was het de uit een door J. Peters uitgegeven serie.
Zij is echter van jongere datum dan die, welke onder de titel "Oud zicht op twee kerken" in hat vorige nummer werd afgedrukt. Ook nu echter is de r.k. pastorie aan de Langekerkstraat beslissing voor de datering.
Toonde die vorige de op 30 maart 1912 afgebrande pastorie, de gereproduceerde ansichtkaart laat de nieuwbouw zien, die enkele maanden na de brand reeds was begonnen en in 1913 voltooid was.
De opname dateert ook uit dat jaar, zelfs zeer kort na de voltooiing, want op de foto zijn achter de groep personern nog hopen zand (van de bouw) in de voortuin te zien. Bovendien blijkt die datering uit de afstempeling van het origineel, dat op 12 augustus 1913 vanuit Huissen door zekere Tjibbe werd gezonden aan Mej. A. Venekamp p/a mevr. Feith, Wagenweg 21 te Haarlem.
De opname werd gemaakt vanaf de kerkhof, de hof (en begraafp!aats) rond de kerk, nl. het gedeeite langs de zuidgevei van de kerk, die toen door een muur (uiterst rechts) en - aan de pastoriezijde - door een hekwerk was omgeven.
Vóór de pastoriernuur-met-hekwerk poseerden vier mannen, van wie er éém - links - vrijwel geheel schuil gaat achter de man vóór hem. Drie hunner dragen een pet; de middenste (voorzover orner de loep te zien) een bonnet en het lijkt te zljn pastoor, later deken H.B. Bodifee, die op 18 januari 1907 PEstoor G.J.J. Kersten was opgevolgd.
Het viertal wordt geflankeerd door resp. vier en elf schoolmeisjes, die een witte boezelaar voor hebben an van wie de meesten klompen dragen. Een zestiende meisje is op de muur geklommen en houdt zich aan het nek vast.
Uiterst links, naast de serre, is vermoedelijk een misdienaar te zien.
Over de gebouwen, die op de foto voorkomen en waarvan er nog enkele bestaan, het volgende. Van de pastorie, die werd gebouwd onder architectuur van architect Oscar Leeuw uit Nijmegen (die aldaar o.a. het Concertgebouw De Vereeniging ontwierp) en waarvoor reeds op maandag: 12 augustus 1912 de eerste steen kon worden gelegd, is de noordelijke zijgevel met serre te zien.
In tegensteling tot de afgebrande pastorie, die haar hoofdingang aan de kerkzijde had, stond de nieuwe, riante pastorie met de voorgevel naar de Langekerkstraat.
Zij had aan de voorgevei een grote halfronde erker met op de bovenverdieping een balcon met loggia. Zij was van de straat gescheiden door eenzelFde lage muur met daarop een ijzeren hekwerk als aan de kerkzijCe (Zie foto) en was dus niet, zoals thans, aan het gezicht onttrokken.
Bij de kerkverbouwing en -uitbreiding in 1933/34 werd de pastorie door een gang tevens plantenserre met de nieuwe sacristiesn verbonden. De pastorie van Oscar Leeuw overleefde de ooflog niet.
Bij de brand van de kerk tengevolge van het brandbombardement op 13/14 mei 1943 had zij reeds gevaar gelopen en was men reeds begonnen haar leeg te dragen.
Door het nathouden van de genoemde verbindingsgang kon zij echter gered worden. Bij het bombardement op 2 oktober 1944 were zij echter door een voltreffer geraakt.
Van degenen, die in de keider toeviucht hadden gezocht, kwamen o.a. om het leven: kapelaan P. van Oosten, die van Arnhem—Zuid naar Huissen was gevlucht, pater Aug. v.d. Vaart O.P. , de huishoudsters Hedwig en Angela Brüggen en Wilhelmina Brons.
Deken Th.J. van Wijk werd zwaar getroffen en overleed 's avonds in een kloostercel van het Dominicanenklooster. Na de bevrijding werd hetgeen wat overgebleven was van de pastorie gesloopt. Naast de pastorie stond (en staat nog, maar helaas achter een later bouwse! grotendeels aan het gezicht onttrokken) de St. Antoniuskapel van de Zusters Franciscanessen van Heijthuizen.
Met de boww van de kapel werd 24 maart 1891 begonnen, waar zij reeds op 2 juli van dat jaar plechtig in gebruik werd genomen. Naast de kapel ziet men op de foto het oude gebouw van het St. Elisabethsklooster, dat midden dertiger jaren werd gesloopt en door een nieuw werd vervangen, thans het secretariegedeelte van het stadhuis. De hoge gevel er achter is die van het voormalige "Damesgesticht", het latere "Sancta Maria" , thans eveneens stadhuis. Tussen het "Damesgesticht" en de witte voorgevei is nog even het hoge pand van de fam. Geveling zichtbaar. De witte voorgevei is die van het grote pand, met bakkerij, winkel en woonhuis met stalling "De Zon" (het café van die naam is niet zichtbaar) van de fam. Geene. "De Zon" werd door brand verwoest op meizondag, 6 mei 1934. " Vóór" De Zon is nog vaag zichtbaar het nog bestaande (verbouwde) woonhuis Langekerkstraat 11 thans bewoond door de fam. Hendriks. Van daar af begon toen de langs de zgn. Kloostertuinen (de voormaiige Conventstuinen) lopende muur, die begin van de dertiger jaren werd gesloopt ten behoeve van de scholenbouw. Op de muur, ongeveer ter hoogte van het gebouw (voormal ige St. Antoniusschool), waarin thans raadszaal en documentatiecentrum zijn gevestigd, is nog een straatlantaarn te zien.
G.BEDEAUX
De molen geschilderd door pater Hyacinthus Meijer O.P.
uit Mededelingen jrg 5, 1979/80 nr 3
De Kring heeft van twee Huissenaren, die onbekend wensen te blijven, een schilderstukje ten geschenke ontvangen, dat op het omslag verkleind en in zwart-wit is gereproduceerd.
Het paneeltje in olieverf (36 x 50 cm) heeft geen bijzondere artistieke waarde, maar is documentair interessant omdat het de in januari 1929 gesloopte torenmolen "van achteren" laat zien, d.w.z. vanaf de Rijnkant - mogelijk vanaf 'n punt op de zgn. Hoge Weide - en daardoor een blik gunt tévens op de bebouwing aan de Stadsdam (Gasthuisstraat vanaf het Dominicanenkloosler) tot aan de Stenen Paal, terwijl zelfs "Het Duifje" zichtbaar is.
Vooral interessant daarbij is de in beeld gebrachte bebouwing hoek Gasthuisstraat-Burchtgracht, die in de wandeling "huurkazerne" werd genoemd.
Het klooster is zelfs weergegeven met de eerste zijvleugelaanbouw aan het oorspronkelijke herenhuis "Het kasteel" .
Helaas weten we niet of de - inmiddels overleden - (amateur-)schilder naar de natuur heeft geschilderd of naar een foto. De maker had met zijn werkje kennelijk geen enkele pretentie; hij was een zondagsschilder: pater Hyacinth(us)(Adrianus) Meijer O.P.(1)
Deze in 1891 geboren Nijmegenaar, die op 28 augustus 1973 aldaar overleed, verbleef van 13 oktober 1927 tot juli 1934 in het Huissense klooster (2).
Hij heeft dus de molen nog gekend en het is niet onmogelijk, dat hij hem tussen 1927 en 1929 naar de natuur heeft geschilderd, al zou hij dan echter ook het klooster met de later aangebouwde vleugels moeten hebben afgebeeld.
Blijkens een notitie heeft hij het schiderij op 15 september aan onze schenkers cadeau gedaan. Zij konden ons echter omtrent de datering evenmin inlichten. Het schilderij van pater Meijer is overigens niet het enige, dat de molen "van achteren" laat zien.
Men zie ook de penseeltekening van L.Wiersma (1921) in het Arnhems Gemeentemuseum. (Afgebeeld in BM Gelre,dl. LXVII I (1974/75) .
1) Niet te verwarren met de bekende cantor p. Carl (Arnaud) Meijer O.P.
Deze is op 8 nov. 1978 op 82-jarige leeftijd overleden te Nijmegen.
2) Vriendelijke informaties van het Provincialaat der Dominicanen.
- Veertig jaar geleden was Huissen „garnizoensstad" uit Mededelingen jrg 5, 1979/80 nr 1/2
- Joodse begraafplaats lag aan de stadsmuur bij de Arnhemse Poort" Uit Mededelingen jrg. 5, 1979/80 nr. 1/2
- "Oud zicht" op twee kerken, uit Mededelingen jrg. 5, 1979/80 nr. 1/2
- Huissens Stadhuis had zes voorgangers, extra bijdrage van de HKH in 1978