Mobilisatie tijdens de Frans-Duitse oorlog.  Rumoer rond de inkwartiering te Huissen in het jaar 1870
Uit Mededelingen, jaargang 5, 1979/80 nr. 3

door J.H.F.ZWEERS

Op 19 juli 1870 begon de oorlog tussen Pruisen en de Zuidduitse staten enerzijds en het keizerrijk Frankrijk anderzijds. Deze zogenaamde Frans-Duitsa oorlog eindigde met de Vrede ven Frankfort in mei 1871 (1).
Nederland bleef in deze oorlog weliswaar neutraal, maar de regering achtte het toch raadzaam om een gedeelte van het leger te mobiliseren teneinde deze neutraliteit te kunnen verdedigen (2).
Het was gebruikelijk, dat de militairen bij de burgers werden ingekwartierd. Dat dit wel eens aanleiding gaf tot prikkeling en misverstanden, laat zich gemakkelijk raden.
De mobilisatie en de inkwartiering van 1870 gingen ook aan Huissen niet ongemerkt voorbij .
Op zaterdag, 16 juli 1870 verscheen er een bekendmaking van burgemeester C.T.Kolfschoten (burgemeester van Huissen van 1867-1076) , waarin hij de manschappen van de lichtingen 1866-1869 opriep om op dinsdagmorgen 8 uur ten gemeentehuize te verschijnen (3).
Op 20 juli verlieten de Huissense militairen om 7 uur 's morgens "voorafgegaan door de Nederlandsche driekleur, onder trommelslag en trompetgeschal de gemeente (...) Men kon het den wakkeren jongelingen aanzien, dat zij met geestdrift bezield waren en blijmoedig het vaderland gingen dienen.
Een groot deel der inwoners deed hen uitgeleide (4). Dat Huissen inkwartiering zou krijgen, was toen nog niet bekend. Op de 21e kreeg de burgemeester het bericht, dat op zaterdag, 23 juli het 4e bataljon van het 2e regiment infanterie in Huissen zou arriveren. Dit bataljon zou blijkens opgave bestaan uit "20 officieren, 900 minderen, 5 waschvrouwen en 1 paard" (5) Op 23 juli ontving Kolfschoten echter plotseling de mededeling, dat het in te kwartieren bataljon uit 20 officieren, plm. 1000 manschappen, 9 waschvrouwen en 4 paarden zou bestaan (6).
Op de 26e werd dit aantal nog aangevuld met 20 manschappen en 1 officier, die te Malburgen werden ingekwartierd (7 ). Onmiddellijk na het bekend worden van het bericht gonsde het in het stadje van de geruchten. Pogingen van de burgers om nadere gegevens te krijgen liepen echter op niets uit. Pas op de 22e, dus één dag vóór de troepen zouden arriveren, werd het bericht officieel door de stadsomroeper bekendgemaakt. De burgers worden daarbij tevens opgeroepen om goed voor de militairen te zorgen (8).
inkwartiering kl
Dat de inkwartiering van dit grote aantal militairen niet naar ieders wens en genoegen zou verlopen, was, mede gezien de korte voorbereidingstijd, wel te voorzien. Reeds op 26 juli ontving de Commissaris des Konings, Van Limburg Stirum, een adres van de kostschoolhouder H.J.Wansink en van acht andere Huissenaren, die "klagen (....) over de onregtmatige verdeeling, die bij deze inkwartiering heeft plaatsgevonden. Zoo dat bij die geene of weinig beschikbare ruimte hebben vele, anderen die veel van die ruimte hebben, weinige of zelfs geene militairen ter inkwartiering ontvangen hebben" .
Zij staafden deze bewering door een aantal voorbeelden te geven. Daaruit blijkt onder andere, dat in het Dominicanenklooster slechts 6 militairen waren ingekwartierd, terwijl in een gezin, bestaande uit een bejaard echtpaar en hun twee ongehuwde dochters, maar liefst vijf militairen waren gehuisvest. De Stadskapelaan of Vicaris Verwaaijen (9) in de Bloem(er)straat(thans Vicariestraat) (10) had zelfs in het geheel geen inkwartiering, aldus de adressanten (11) De stadskapelaan of vicaris was echter van oudsher vrijgesteld van inkwartiering ("billetering") (12).
Burgemeester Kolfschoten reageerde ongemeen fei op deze aantijgingen. Hij weerlegde de door Wansink c.s. genoemde getallen. Voorts noemde hij Wansink een pedant, bemoeizuchtig en opvliegend man,die "eene voortdurende oppositie quand—même tegen den burgemeester en de wethouder Putters voert en hen een onverzoenlijke haat toedraagt".
Tevens beklaagde Kolfschoten zich over de wel zeer korte tijd, die hem ter beschikking had gestaan om de inkwartiering te regelen. Niet alleen had Huissen, met een bevolking van 3540 zielen wel erg veel soldaten toegewezen gekregen, maar ook nog meer dan dat aanvankelijk was aangekondigd.
Desondanks was "de inkwartiering met den meesten spoed, tot groote tevredenheid van den Majoor Kommandant afgeloopen, de burgers en militairen gaan met elkander op den meest gewenschten voet om" en Kolfschoten betreurde het dan ook, dat "H.J.Wansink, die zelf alle vertrouwen verbeurt heeft, die goede verstandhouding tracht te verbreken en den minderen man tegen het dagelijksch bestuur zoekt op te ruijen (13).
Het enige resultaat, dat Wansink c.s.met hun adres bereikten, was, dat de stadskapelaan nu ook inkwartiering kreeg. De Commissaris des Konings liet namelijk op 5 augustus weten, dat ook de stadskapelaan voor inkwartiering in aa nmerking moest komen ondanks diens "beweerden vrijdom .
Kolfschoten antwoordde de volgende dag aan Van Limburg Stirum, dat nu weliswaar ook bij de vicaris soldaten waren ingekwartierd maar "dat wij echter de verantwoordeijkheid voor die daad geheel van onze schouders werpen, dat toch de vrijdom van inkwartiering voor dien titularis borust op regten door het Weener tractaat gewaarborgd, dat o.i. maar niet met een enkele pennestreek kan uitgewischt worden.
Dit protest van Kolfschoten mocht echter niet meer baten en de militairen bleven bij vicaria Verwaaijen ingekwartierd. Kostschoolhouder Wansink , die, met zijn mede-ondertekenaren,verder geen succes met zijn protest had weten te behalen, gaf het echter nog niet op.
Op 3 augustus richtte hij zich opnieuw tot de Commissaris des Konings. Hij schreef hem, dat hij de acht militairen, die hem op 23 juli waren gezonden, uitbesteed had omdat hij anders geen goed onderricht zou kunnen geven.
Op 1 augustus had men hem echter opnieuw zes militairen op het dak gestuurd, kennelijk een wraakactie van Kolfschoten. De aanwezige sergeant Dazert was naar de burgemeester verwezen om hem te vragen of zij niet ergens anders ingekwartierd konden worden.
Kolfschoten was daartoe echter niet bereid geweest en had gezegd, dat Wansink "praatjes" had. Wansink betoogde nu, dat als gevolg van deze inkwartiering de leerlingen van zijn kostgchool zich behelpen moesten. Opnieuw wees hij er op, dat de militairen niet rechtvaardig over de inwoners verdeeld waren en dit "bewijst slechts opnieuw hetgeen reeds uit vele feiten gebleken is, dat de burgemeester volstrekt niet berekend is voor de taak die op hem rust" (16).
Kolfschoten verweerde zich goed. Hij betoogde, dat de kostschool van Wansink berekend was op zeventig leerlingen terwijl hij er slechts negen had. In de school was dus ruimte genoeg voor de militairen, maar al zou zulks niet het geval zijn geweest dan had Wansink ook altijd nog de beschikking over een ruim huis.
Kolfschoten voegde bovendien nog een brief bij van de plaatselijke commandant, waaruit de onwil van Wansink nog eens duidelijk moest blijken. Hij verzekerde de Commissaris des Konings dan ook, "dat de grond van adressants klagt enkel gelegen is in klaarblijkelijke onwil en zucht om onaangenaamheden te veroorzaken.
Zijn karakter te dien opzigte is dan ook reeds zoo bekend, dat Officieren van het thans alhier in kantonnement liggende bataillon hem bij den bekende "de Vletter" vergelijken" (17).
Op 13 augustus deed de Commisaaris des Konings uitspraak. Hij stelde, dat Wansink c.s. onjuistheden in hun brieven hadden gezet. Weliswaar waren er mogelijkheden genoeg om aanmerkingen te maken op het gevoerde beleid, maar men moest niet het oog verliezen, dat de inkwartiering bijzonder onverwachts was gekomen en dat men bovendien niet had gerekend op de komst van zoveel militairen (18).
Op 27 september 1870 kwam er een einde aan de inkwartiering. Om half drie 's nachts verlieten de troepen Huissen om terug te keren naar Maastricht. Majoor Van der Dussen had de dag tevoren zijn dank uitgesproken aan burgemeestor Kolfschoten. Hij verzekerde deze "dat de gemeente Huissen door ons al met leede oogen verlaten wordt en steeds in dankbare en genoeglijke herinnering zal verblijven"(19).
Ook de plaatselijke correspondent van de Arnhemsche Courant schreef, dat er "een vrienschappelijke band gelegd (was) tusschen buggerij en militairen, die langen tijd aangename herinneringon zal verwekken" (20).
Ondanks hat feit, dat de inkwartiering bijzonder snel en onverwacht kwam en bovendien het getal der militairen erg hoog was, slaagde de plaatselijke overheid er toch in om de soldaten goed op te vangen.
Het aantal klachten over de inkwartiering zelf was dan ook zeer beperkt, hoewel zij voor alle burgers toch wel de nodige overlast zal hebben opgeleverd.

NOTEN
1. R.R. Palmer and Joel Colton, A History of the modern world. New York 1971, pp. 574-575.
2. H. P. H. Jansen, Kalenderium geschiedenis van de lage landen in jaartallen. Utrecht-Antwerpen 19742, pg. 162.
3. G.A.H. Verzonden brieven 1970 nr. 448.
4. Arnhemse Courant 22 juli 1870 (een copie van dit artikel is aanwezig in het Documentatiecentrum HKH, doss.Militaire Zaken.)
5. G.A.H. Ingekomen ieven nr. 434.
6. G.A.H. Verzondôn brieven nr. 464.
7. G.A.H. ingekomem brieven nr. 453.
8. Brief van H.J.Wansink, Kremer, H.J.van Eck, F.M.Lamping, J.W.Petersen Hz., Pilgrim, W.Boekhorst, A.Dolphijn en G.F.Peeters aan de Commissaris des Konings dd. 26 juli 1870.
   Een copie van dit schrijven in G.A.H. Ingekomen brieven 1870 nr. 464.
9. Godefridus Joannes Verwaaijen, geboren te Huissen op 6 mrt. 1823, was Stadskapelaan en vicaris te Huissen 20 jun. 1857 - 3 feb 1871.
10 In de notulen van B. en W. van 6 april 1887 wordt deze straat, die later ook wel Smidsgas werd genoernd wegens de aanwezigheid van een smederij, vermeld als "de Bloem(er)straat of de zoogenaamde Kapellaaschegas".
11.G.A.H. Ingekomen brieven 1870 nr. 464.
12.Van deze vrijstelling wordt o.a. gewag gemaakt in de benoemingsacte van stadskapelaan en vicaris Laurentius Pilsen dd. 4 februari 1695 (G.A.H. OA voorl.inv.nr.11). Daarin wordt o.m. vermeld: "ende sal dan die Heer Cappelaen en Vicarius opgemelt bewonen de alingse behuijsinge met den aencleven van dien int de Cappelanie, ende Vorders genieten alles wat aen renten, inkomsten,als sunsten, tot de voors: Cappelannie, ende respte. vicarien gehornede is, ende des selfs antecessores enigsints genoten ende geprofiteerd hebben, niet uijtgesondert, als vrij ende exempt van alle Biletteringen, schattinge ofte Contributien, die hier na te eenigen teijdt, op de voors: Cappellanie en Vicarien moghten gest worden ...
13.G.A.H. Verzonden brieven 1870 nr. 464.
14.G.A.H. Ingekomen brieven 1870 nr. 484.
15.G.A.H. Verzonden brieven 1870 nr. 482.
16 C.A.H. Ingekomen brieven 1870 nr. 487.
17.G.A.H. Verzonden brieven 1870 nr. 502. Vletter: in Zd.Ned. turfdrager, en vandaar als schimpwoord, " dewijl zulke gasten doorgaans maar slechte kerels zijn, zoo beteekent vletter in de Kempen: deugniet" . (Woordenboek der Nederlandsche Taal , 21e deel, Den Haag/Leiden 1967.
18.G.A.H. Ingekomen brieven 1870 nr. 489.
19.G.A.H. Ingekomen brieven 1870 nr. 587.
20.Arnhemsche Courant van 29 sep. 1870. (Copie in Doc.centrum HKH,D0ss.Mil.Zk.).

KOSTSCHOOLHOUDER HENDRICUS JOHANNES WANSINK
Kostschoolhouder Hendricus Johannes Wansink, van wie in vorenstaande bijdrage sprake is, werd geboren te Huissen Op 5 juli 1832. Hij huwde te Oss met Aldegonda Anna Antonette Hoeben (geboren op Sumatra 16 jan. 1829) .
Hij was een zoon van Joannes Wansink, afkomstig uit Arnhem, waar deze laatstelijk ondermeester was aan de Stads- Leer- en Spinschool. Hij werd in 1829 provisioneel en in 1830 definitief beroemd als opvolger van schoolmeester Bernhard Witten aan de "R.C. School".
De toen 25-jarige H.J. Wansink stichtte zijn "Kostschool voor R.C. Jongelingen" in 1857 na goedgunstige beslissing op de "aanvraag om met dispensatie van het vergelijkend examen zonder eenig hoegenaamd jaarlijkse subsidie eene bijzondere school der 2e klasse binnen deze gemeente te mogen oprigten" .
Wansink had zijn kostschool - althans laatstelijk - gevestigd in het latere telegraaf- (nog later: post- en telegraaf-)kantoor aan de Weversgas, waarvan wij in het vorige nummer een oude foto publiceerden. Hij zelf woonde in het grote huis hoek Langestraat-Weversgas, de latere ambtswoning van de Postdirecteur.
Wansink had het grote perceel Langestraat-Weversgas , tot aan de Stadsdam, in 1863 van koopman Arend Lijser gekocht. In juli van dat jaar kreeg hij vergunning "tot het bouwen van een ringmuur en een koepel aan den kruin van den dijk" .
Dat koepeltje moet dan gebouwd zijn op enkele tientallen meters afstard van dat van de dominee; maar of het inderdaad is gebouwd is niet bekend.
Op 29 november 1870 vertrok hij naar Winterswijk. Of de opheffing der kostschool der "nawee" was ven de inkwartiering. is onbekend.