De Markt meer dan zeven eeuwen bewoond

door TH.H.JANSSEN

uit Mededelingen jaargang7, 1982, nr. 5

Graafwerkzaamheden in de maand juli j.1. op de Markt nabij het transformatorhuisje van de P.G.E.M., gaven ons toevallig de gelegenheid om ter plaatse nog wat dieper in Huissens bodem en daarmede ook wat dieper in de wordingsgeschiedenis van dit komgedeelte van Huissen te duiken,
Om de werkzaamheden niet te belemmeren kon slechts een put van geringe omvang worden gegraven. Daarbij werd al onmiddellijk gestoten op een muurwerk van kloostermoppen, dat deel moet hebben uitgemaakt van één der gevels van de voormalige gasthuisbebouwing, nl. van de kapel. Langs deze muur werden scherven van aardewerk en korte, gedrongen gesmede spijkers aangetroffen.
Op een diepte van 2.50 meter was de ongeroerde grond nog steeds niet bereikt.Het bleek zelfs, dat op deze diepte de cultuurresten van oudere datum werden.

Tijdens de ingraving zijn geen sporen van een bestrating of huisvloer aangetroffen, zodat mag worden aangenomen, dat we op het erf van een gebouw hebben gezeten.
De oudste gevonden scherven zijn onomstotelijk te dateren in de eerste helft van de 13e eeuw. Ik ben er zeker van, dat bij een verdere uitgraving 12e eeuwse en mogelijk sporen van nog oudere datum zullen worden aangetroffen.
Het marktterrein vormt een rijke bron voor de geschiedkundige kennis van zowel de voorstedelijke nederzetting ais het met stadsrechten begiftigde Huissen. Deze conclusie kan worden getrokken uit de resultaten van de door mij gedurende jaren uitgevoerde waarnemingen tijdens graafwerkzaamheden op de Markt. Zij is archeologisch gezien een zeer interessant gebied. Het heeft van oudsher een geheel eigen plaats in het stadje ingenomen.
• Graafwerzaamheden werden uitgevoerd door schrijveren zoon H.Janssen.
Het stadje vertoonde vanaf de beginjaren een nogal agrarisch karakter. Het areaal binnen de stadswallen was verdeeld in een groot aantal terreinen, waarop veelal boerenhoeven (stadsboerderijen) stonden. Weliswaar lagen de grote akkers, weiden en boomgaarden buiten de stadsmuren, de boerenbehuizingen binnen de stad hadden echter nog wel zoveel grond (erf) rond de boerderij (bouwhof) , dat hierop voldoende geteeld kon worden om in eigen behoeften te voorzien.
De Markt en directè omgeving vormden hierop echter een uitzondering. In de 16e eeuw was deze nagenoeg volgebouwd met allerlei bouwwerken, zelfs meer dan nu, welke in directe zin niets met het agrarisch leven te maken hadden (1) De functies van deze gebouwen waren meer stedelijk gericht en wel op de verdediging, de inkomsten (tol), de handel, het bestuur, de sociale en medische verzorging. Een en ander is op pagina 180 in een plattegrondschets in beeld gebracht. Markt 7eeuwen1x
Men vond er allereerst de stadsmuur ( langs de binnenglooiing van de dijk (A), welke het gehele gebied aan de oostzijde begrensde. In deze stadsmuur was (ter hoogte van het achterterrein bij snackbar E.Jeurissen) de Rijnpoort opgenomen (B). Deze Rijnpoort vond nog een extra verdediging in de stadstoren , gelegen op het einde van de Rijnstraat (C) en een toren aan de andere zijde, richting Gasthuisstraat gelegen (D).
Rechts van het poortgebouw, aan de buitenzijde van de stadsmuur, bevond zich het tolhuis i.v.m. de riviertol (E). Het geheel werd aan de voorzijde afgedekt door een nog goed bevaarbare hoofdarm van de Rijn, de huidige Strang (F). Vanuit de uiterwaarden, via de weg naar de Rijnpoort (G} de stad binnenkomend, vond men links, ter hoogte van de huidige oprit naar de Stadsdam (H) en rechts, ter hoogte van de nu onbebouwde zijde van de Rijnstraat (I), alsmede aan de overzijde, overeenkornend rnet de huidige bebouwing (J), diverse grote en voorname huizen, welke door gegoede en notabele families bewoond moeten zijn geweest.
Verder vond men hier en daar verstrooid over de Markt nog enkele pakhuizen. Het zuidoostelijke deel van dit terrein, dat gedeelte waarop wekelijks de vrijdagmarkt plaatsvindt, werd in beslaggenon door een gebouwencomplex, dat van de Tempelieren afkomstig heet te zijn (K).
Dit complex, dat ongeveer een kwart van het beschreven gebied besloeg, bestond uit een commanderij (1) met kapel (2), een gasthuis (3) en de nodige bijgebouwen (4). In deze gebouwen werd onder meer aan vreemdelingen, armen en zieken onderdak verschaft en mogelijk was het ook een oord voor het lenen van geld. In één van deze gebouwen was gedurende lange tijd het stadsbestuur gevestigd.
Deze gebouwen heetten , zoals reeds opgemerkt, afkomstig te zijn van de Tempelieren. Bij mijn weten wordt hierover voor het eerst gewag gemaakt in 19e eeuwse schriftelijke stukken (2), Of deze gebouwen ook werkelijk door of vanwege de Orde der Tempelieren zijn opgericht is een omstreden zaak. Met zekerheid is daarover nog niets te zeggen daar hieromtrent nog geen oorspronkelijke schriftelijke stukker zijn gevonden" Wat echter we! te denken geeft, is het feit, dat vóór de 19e eeuw ter herinnering aan deze vestiging aan één der straten langs de Markt de naam Tempelierenstraat is gegeven, welke naam nog steeds als officiële straatnaam wordt gehandhaafd.
Deze straat begrensde aan één zijde de Tempelierengebouwen (K) en aan de andere zijde een rij afzonderlijke woningen (L) . Dat de eerder genoemde gebouwen op de Markt aanwezig zijn geweest, is we! met zekerheid te zeggen.
In de loop van de tijd worden ze verschillende malen met naam genoemd, zoals: "Domum Hospitales" (gasthuis) in 1364, "gasthuiskapel" in 1348 en 1469 en een niet met name aangeduid gebouw ernaast, dat dan naar al le waarschijnlijkheid het onderkomen, de commanderij, van de geestelijke bedienaar der kapel moet zijn geweest, is wel met zekerheid te zeggen.
Ook worden in 16e eeuwse schriftelijke stukken nog de Meesteren van het Gasthuis genoemd (4). ·
Indien er werkelijk sprake van een Tempelîerencommanderij is geweest, dan moeten deze gebouwen van zeer oude datum zijn geweest, aangezien de Orde der Tempelieren in 1312 door Paus Clemens V werd opgeheven, waarna de goederen kwamen aan de Johanniter- en Duitse Orde. Dit betekent automatisch, dat genoemde gebouwen reeds in de 13e eeuw moeten zijn opgetrokken. Een en ander zal door een eenvoudig onderzoek kunnen worden vastgesteld daar bij de bouw de vroegste vorm van kloostermoppen of tufsteenmateriaal moet zijn gebruikt.
Het laatste onderzoek op de Markt heeft in elk geval aangetoond, dat het marktterrein in de 13e eeuw bebouwd en bewoond moet zijn geweest. Mogelijk kan een verdere bestudering van het bodemarchief opheldering verschaffen over de vraag of Huissen ook werkelijk een Vestiging van de Tempelieren binnen zijn muren heeft gehad. Het lijkt me een goede zaak om toekomstige ingravingen aldaar met meer dan normale zorg uit te voeren.
Wat is er nu tijdens het laatste onderzoek van deze bewoning op de Markt aan cultuurresten teruggevonden? Allerlei fragmenten van aardewerk uit de 13e tot en met de 15e eeuw.
Op pagina 187 zijn enkele prototypen in beeld gebracht en aangevuld met afbeeldingen van voorwerpen, welke ik reeds bij vroegere waarnemingen had gevonden. Al deze resten van aardewerk kunnen in twee hoofdgroepen worden ondergebracht, namelijk:
a. zwarte tot grijskleurige fragmenten van kogelpotvormig aardewerk, hetwelk al of niet van een aangeknepen voet(standring) was voorzien;
b. fragmenten van het zogenaamde Siegburger Steinzeug alsmede van de voorlopers daarvan.
De onder a. genoemde waar, waarvan de aanvang wat vroeger in de tijd ligt dan de onder b. genoemde, vertoont jammer genoeg te weinig kenmerkende vormen, reden waarom het geen zin heeft om ze af te beelden. Volstaan wordt derhalve met een beschrijving.
Tot deze groep aardewerk behoren o.a. de scherven, afkomstig van het zogenaamde Paffrathaardewerk. Het is het aardewerk, dat in de 12e en 13e eeuw in het pottenbakkerscentrum Paffrath in Duitsland is vervaardigd. De scherven hiervan zijn op de breuk schilverig wit, terwijl het oppervlak door het bakproces glanzend wit of zwart is gesinterd. Eén randfragment van zo'n kogelvormige pot is nog voorzien van een gemshoornachtige handgreep, eveneens een kenmerk van dit soort aardewerk.
Tussen de scherven bevinden zich ook nog exemplaren van grove dikwandige onregelmatig gevormde kogelpotten. Ook werd een fragment van het bovenstuk van een vrij grote dikwandige grijze kan gevonden. Volgens mij dienen deze twee laatste in de 12e eeuw te worden geplaatst.
Al dit materiaal toont veel overeenkomst met het materiaal, dat indertijd tijdens de opgraving aan de Burchtgracht is gevonden (5). Het vormt ook het jongste materiaal boven het indertijd door mij aan de Duisterestraat gevonden Merovingische grafveld.
De resten van het onder b. genoemde aardewerk, beslaan een periode, welke loopt van de eerste helft der 13e tot en met de î5e eeuw. Het zijn resten van drinkbekers, drinkkannen, schenkkannen en voorraadkruiken, welke van een gegolfde aangeknepen voet zijn voorziend Het 13e eeuwse materiaal hiervan komt eveneens overeen rnet dat wat indertijd aan de Burchtgracht is aangetroffen.
!n de loop van de tijd treden bij dit soort aardewerk vormwijzigingen op, op grond waarvan het geheel in een tijdscherna kan worden ondergebracht.

Markt 7eeuwen2xGroep 1, midden 13e eeuw.
Het zijn kannen, waarvan het halsuiteinde is voorzien van een geribbelde rand. Op pag.187 is onder de nrs. 1 a en b een voorbeeld geven.
Groep 2, einde 13e eeuw.
Bij deze exemplaren is het halseinde voorzien van een gladde, iets taps naar binnen lopende halsband. Het zijn de op pag. 187 onder de nrs. 2 en 3 afgebeelde exemplaren. Over het algemeen zijn zij donkerbruin van kleur, waarbij het gehele oppervlak van rossige spikkels is voorzien.
Groep 3, 14e eeuw
Bij deze exemplaren wordt de halsrand gevormd door een verticaal staande gladde band. Deze vorm is aangegeven op pag.187 onder nr. 4. Deze kannen zijn egaal van kleur en komen voor in de tint rossig tot oranje, licht tot donkerbruin en paars.
Groep 4, overgang 14e - 15e eeuw.
Bij deze typen heeft de pottenbakker de romp en hals van de kruik nagenoeg opgedraaid. Het zijn drinkkannen, waarvan de inhoud groter is dan die van de oudere exemplaren. Zie pag.187 nr. 5.
0ver het algemeen zijn ze lichtgrijs of okerkleurig van tint.
Groep 5, begin 15e eeuw.
Hierbij wordt de hals steeds smaller uitgevoerd en in het begin flauw doch later in de tijd duidelijk geknikt afgezet op de romp, hetgeen voor de eerste exemplaren op pag.188 onder de nrs. 6 en 7 en voor de laatste vorm onder nr. 8 is aangegeven. Dit materiaal is over het algemeen okerkleurig of lichtbruin van tint.
Groep 6, 15e eeuw.
Dit materiaal is voorzien van een smalle lang gerekte hals. Deze typen hebben in de volksmond de naam "Jacokokan" gekregen. Zie pag. 188, nr.9. Met dit type wordt het aardewerk in deze vormontwikkeling afgesloten. Tussen alle resten bevond zich nog een bovenstuk van een bijzondere vorm. Deze is afkomstig van een groot formaat stenen veldfles, zoals deze door reizigers en pelgrims werd gebruikt. Dit ragment is van een voorraadfles afkomstig, welke met lederen riemen opzij van een paard werd gehangen. Dit exemplaar vertoont een paarse kleur en valt mogelijk te dateren in de 14e eeuw.
De buik werd in twee delen vervaardigd. Eerst werd de ene helft uit klei gedraaid, waarna de andere helft met de hand knedend werd opgezet. Aan de bovenzijde werd vervolgens een hals met aan weerszijden een bandoor aangekleefd.
Markt 7eeuwen3x

Een afbeelding is te vinden op pag. 188 onder nr.10. Van dergelijke veldflessen doch van kleiner formaat heb ik ook resten gevonden op het terrein van het Dominicanenklooster en op de hoek van de Langestraat en de Vicariestraat. Deze werden echter met een lederen riem aan de gordel gedragen. Markt 7eeuwen4x

Doordat aardewerk nagenoeg onvergankelijk is, vormt dit doorgaans de hoofdmoot in het archeologische vondstenpakket. Toch kunnen de omstandigheden in de grond van dien aard zijn geweest, dat ook vergankelijke cultuurresten in een verrassend goede staat zijn aangetroffen. Als voorbeeld hiervan een op de Markt gevonden sleutel. Het betreft hier een steeksleutel voor een pennenslot. In het ten opzichte van de pen haaks staande ronde blad bevinden zich twee kruisvormige openingen. Het is een bijzonder type sleutel. Daar dit exemplaar tussen 14e eeuwse scherven werd gevonden lijkt een datering in dezelfde tijd wel aannemelijk.
Zie voor afbeelding pag.189 onder nr. 11.
Op het marktterrein zelf îs nagenoeg geen 16e eeuws of jonger materiaal aangetroffen. Dit duidt er mogelijk op, dat door de omvangrijke bebouwing of de aard daarvan geen afvalgaten in de erven of tuinen konden worden gegraven en dat alle afval naar elders werd afgevoerd. Wellicht vormt dit de verklaring voor de grote hoeveelheden 16e eeuwse en latere huisafval, welke in het terreingedeelte tussen de Langestraat en de Stadsdam achter de huizen werd aangetroffen.

NOTEN:

1) RAG, Verz.Dom.Adm.Huissen, Inv.nr.9 (Legerboick und Register der Rentmeistereien Huessen, 1577).
2) Graadt Jonckers R.H., Huissen, eene stad des vredes. Dordrecht, 1856 (Facs. Huissen 1977).- Derksen H.W.J., Eens vestigden zich Tempelieren in het land der Over-Betuwe. In: De Gelderlander 23 en 25 februari, 7 en 8 maart 1955.- Derksen H.W.J. en J.H.F. Zweers, Huissens stadhuis had zes voorgangers. Huissen, 1978.
3) RAG, Verz.Dom.Adm.Huissen, inv.nr.XV a-16 (Tabula Regîstri Literarum van het St. Elisabeth Convent te Huissen).
4) RAG, Verz.Dom.Adm.Huissen, inv.nr.9
5) Zie voor vergelijkende gegevens: "Mededelîngen" HKH 1977/78,nr.2, pp.72-83; idem nr.4, pp.155-156, 161-164, 167; idem nr.6, pp. 229-238, en : Janssen Th.H., Aspecten van het stadskernonderzoek in Huissen. In: Westerheem XXVII (1978), pp. 195-204.